waarin missel, toeke en aka wat wandelen en aka en missel een zwemwedstrijd houden.



de dag na de schaatswedstrijden slaapt iedereen uit tot laat in de middag en die dag zien missel en ik de zon helemaal niet, want we blijven in de grot: we voetballen wat met een paar andere jonge vogels en ik speel met aka tennis en badminton.
die avond gaan we iets later dan normaal naar bed, maar de volgende morgen worden we om zeven uur door noia wakker gemaakt; noia zegt dat we luiaards zijn omdat we om zeven uur nog in bed liggen, terwijl de zon buiten zo heerlijk schijnt.

"vanmorgen gaan we wandelen en vanmiddag is die zwemwedstrijd tussen aka en mij", zegt missel terwijl we ontbijten.
"okee, maar kunnen we dan we morgen een mensenhuis bekijken?", vraag ik dan.
"vooruit dan maar", zegt missel.
"o, maar het hoeft niet, als je het erg vindt", zeg ik dan lachend.
"laten we het zo toch maar doen", zegt missel en vliegt naar het huisje naast ons, "ga je mee, aka?"
"ik ben al onderweg", klinkt de stem van aka uit het bolhuisje.
"naar welk meertje zullen we gaan, aka?", vraagt missel.
"naar het meertje bij de zwarte berg, als je het niet erg vindt, want daar heb je een mooie zwembaan", zegt aka.
missel vindt het goed dat we naar de zwarte berg gaan en ze vertelt rithy waar we heengaan en ook dat het misschien wel laat kan worden.

dan beginnen we te wandelen.
als de bergen eigenlijk te steil worden om te beklimmen, vliegen we eroverheen, tot we in de verte de zwarte berg zien.
vlakbij ons stroomt een zwarte rivier.
"we komen in de buurt", zegt aka.
langs de zwarte rivier staan veel dode bomen en aan een ervan hangt een pijlstaartvogel: "kijk, toeke, zo slapen die vogels nu, ze zitten helemaal ingepakt in hun vleugels en hun poten zitten aan het einde van hun vleugels, als ze slapen, hangen ze altijd ondersteboven ... he, daarboven staat nog een spiegelspin".
een tijdje later komen we bij het meertje aan, dat aan de voet van de zwarte berg ligt.
eerst eten we onze boterhammen op, dan gaan we nog een uurtje in de zon zitten en dan lopen missel en aka naar de andere kant van het meertje.
als ze daar zijn aangekomen, zwaait missel naar me en dan roep ik: "deelnemers ... op uw plaatsen ... klaar ... af".
het lijken wel twee flitsen als missel en aka duiken, en dan zie ik ze een hele tijd niet meer, tot ze vlak bij me zijn; af en toe komen ze met hun hoofd boven om lucht te happen en te kijken of ze wel recht zwemmen; ik geloof dat missel eerste is, maar aka zwemt vlak achter haar.
"ik ben er", roept missel inderdaad als eerste, maar meteen daarna roept aka: "ik ben er".
gezellig kletsend en nog wat hijgend komen aka en missel even later naast me zitten op het gele zand van het kleine strandje. "tja, ik heb me toch vergist, missel, ik dacht echt dat ik beter kon zwemmen dan jij", zegt aka.
"ja hoor, en volgende keer win jij weer", zegt missel, "zoals het tot nu toe altijd gaat, dan jij weer en dan ik, en als je me niet gelooft, doen we het gewoon over, maar niet vandaag".
na een half uurtje uitpuffen staan we op en beginnen terug te wandelen.
we komen nog een buitelaar tegen, die er doodmoe uitziet.
hij zegt dat hij ober is, dat hij uitgewerkt is, en nu drie dagen niet hoeft te werken en dat hij daarom nu naar huis gaat.
missel fluistert in mijn oor: "moet je eens naar zijn voeten kijken, dan weet je waarom die er zo vreemd uitzien; als een buitelaar van een berg naar beneden komt, gebruikt hij nooit zijn handen".
we wandelen verder en blijven af en toe stilstaan om naar vreemde planten en dieren te kijken.
het wordt al donker als we in de grot aankomen en we kunnen meteen aan tafel; aka eet met ons mee en blijft daarna nog een tijdje praten tot het tijd is om naar bed te gaan.
dan gaat aka naar zijn eigen huis en wij duiken onze bedden in.