Station Hoek van Limburg.

Het merendeel van de treinpassagiers stapte uit. De jongen en het meisje, die er inmiddels beduidend vrolijker uitzagen, moesten er hier ook uit: "Hé, kom hier, jas aan", schreeuwde pa, bijna vriendelijk.

Regien hield op met spelen: "Dag jong, houdoe". Het meisje raakte even de hand met de mondharmonika aan en liep weg met haar broertje.

"En wat zeggen we dan", riep de moeder in ijspegels.

"Danke, tante", klonk het verre van spontaan uit twee mondjes tegelijk.

Even leek het erop, dat ook het nette pak op zou stappen: tijdschrift in de koffer, koffer dicht, blik op het horloge, trein uit, naar de stationschef: "Volgens mij had deze trein al weg moeten zijn. Waarom vertrekken we niet?"

"We wachten op iemand, als u het niet erg vindt".

"Ik wist niet, dat je de trein op je kon laten wachten, dat moet vast een belangrijk iemand zijn, de koningin of zo".

"De koningin, meneer? Waarom zou die belangrijker zijn dan een ander? Nee, we wachten op een kennis van me, wij wachten een paar minúten, omdat zij anders een hele dàg moet wachten".

"Daar ben ik het niet mee eens", mopperde de heer, terwijl hij zich omdraaide, de trein inliep en op zijn oude plaats ging zitten, "verdomd corrupte bende hier, leve het openbaar vervoer ... bah", met een nijdig gebaar sloeg hij zijn tijdschrift weer open.

Met een razende snelheid reed iemand op een racefiets het perron op, remde, sprong eraf, pootte hem in de kofferruimte en wipte er zelf achter aan: "Bedankt Frits, voor mij mag-ie", hijgde ze.

De stationschef goochelde wat met z'n spiegelei en langzaam, langzaam, echt op z'n dooie akkertje rolde de trein het station uit.

Een minuut of zo later zei Regien: "Daar heb je onze laatkomer".

"Ja. Het spijt me", de vrouw bloosde, "ik hoop dat jullie niet kwaad op me zijn voor het wachten, maar ik had een klapband, en Frits wist dat ik met deze trein mee wilde en normaal ben ik ruim op tijd ... eh, ik heet Han", ze liet zich tegenover het kostuum op de bank vallen.

"Zo, mevrouw Han, dus ú hebt ons een kwartier gekost. U wordt bedankt!"

De heer onderstreepte zijn woorden met een minachtend knikje op het moment dat hij 'bedankt' zei.

"En wie bent u, meneer, dat u mij zo maar bedankt", vroeg Han, alsof ze helemaal niet in de gaten had dat hij haar helemáál niet dankbaar was.

"Ik ben Van Tellingen, mevrouw".

voor een gedeelte gecultiveerd berglandschap"Zo zo, indrukwekkend, heb je ook een vóórnaam?"

Van Tellingen keek haar verbaasd aan, maar gaf toch antwoord: "E-doe-waar, de Franse vorm van Eduard".

"Goed", zei Han, "E, doe, waar dus, en de rest van dit vrolijke gezelschap, heeft dat ook namen?"

Tino stelde iedereen voor: "Naast mij zit Lies, tegenover ons zitten Regien en Wouter, studenten pedagogie, wonen samen. Ik heet Tino. Lies en ik zitten in de laatste klas v.w.o., zij gym en ik atheneum, we zijn vrienden en wonen allebei nog thuis".

Regien kreeg in de gaten dat ze haar mondharmonika nog steeds in de hand had, en ze stopte hem weg. Dat zag Tino: "Wat speelde je daarnet?"

"Weet ik niet, zomaar wat, mag geen naam hebben".

"Ik vond het hartstikke mooi", zei Lies, "voor mij mag je doorspelen".

"Als je dat maar uit je hoofd laat", bromde Eduard, "er zijn een paar dingen waar ik een afstotelijke hekel aan heb, en dat zijn kinderen op de eerste plaats, en dan vooral die jankers, en op de tweede plaats alle gejengel op dat soort apparaten, wat ze dan ook nog muziek durven noemen, bah, het mocht wat, muziek. bah".

"Ouwe zuurpruim", fluisterde Lies met een zuur gezicht.