Het werd wat stiller in de grote kamer, af en toe gingen er mensen weg, het werd al knap laat. Goof stond op en zei dat hij ook maar eens op moest stappen, morgen was het weer vroeg dag, om zeven uur zou er een trein uit Boeisovië aankomen, hij hoopte dat iedereen goed zou slapen en plezierige dromen zou hebben. Daarna liep hij de keuken in en kwam daar even later weer uit met een pakje brood: "tot morgen".

"Talok, of Sprook, we weten nu ongeveer wat een andaar is, kun je nu ook vertellen, wat een andaar precies dóet, of móet doen, en wat het anduis voor iets is", vroeg Lies, "waarom staat gebouwtje ácht bijvoorbeeld niet gewoon in de kring?"

Talok keek Sprook aan op de manier van zeg-jij-nou-maar-eens-iets-ik-heb-al-genoeg-gezegd.

"Okee, dan zal ik het wel zeggen, aartsluiaard", zei Sprook, waarop Talok grinnikte en een slok van zijn inmiddels koud geworden koffie nam. "Dat gebouw heet niet 'acht', ook al heeft Talok er dat cijfer naast gekalkt, het heet 'wat zeg je, kun je lezen', alleen noemen de meeste mensen het nooit zó, maar 'taalhuis'. Mijn dochter, Frege, is trouwens andaar in het taalhuis. Alle kinderen die willen leren schrijven of lezen of drukken gaan daarheen, het is er dan ook altijd druk, meest met kinderen van vier tot acht jaar, maar een enkele keer komt het wel eens voor dat een jongen of meisje pas belangstelling krijgt voor boeken, en lezen en schrijven, als hij of zij twaalf of dertien jaar is ... "

"Dat snap ik niet", zei Tino, "iemand die nog niet kan lezen als hij twaalf jaar is ... Wordt hem dat niet geleerd op school?"

"Nee", zei Sprook, "had je dat niet begrepen: wij hebben geen scholen. In plaats daarvan vind je in elk dorp een anduis. Niemand hóéft hier iets te leren, en daarom komt het weleens voor dat iemand van twaalf jaar nog niet kan lezen of rekenen, maar dat gebeurt niet vaak, de meeste kinderen kunnen als ze acht of negen zijn al lezen, schrijven, boekdrukken, straten maken, zaaien, bonen plukken, rolschaatsen, fietsen, hun fietsen repareren en metselen, en maaien, en noem maar op". "Daar geloof ik niks van", zei Tino, "je zegt net zelf dat niemand naar school hoeft. Nou, als ze dat tegen mij zouden zeggen, dan zou ik het wel weten, nooit meer naar die rotschool, de hele dag spelen en met m'n vrienden in de bossen ravotten en ... "

"Ja, zo denk je er nu over, omdat jij al vanaf je vijf of zes jaar naar school gegaan bent, naar school móést, terwijl het best wel zou kunnen dat je daar nog helemaal niet aan toe was. Hier mogen de kinderen blijven spelen tot ze iets willen leren, bijvoorbeeld lezen, omdat ze dat oudere kinderen of 'grote mensen' met plezier zien doen ... Zie je het verschil: jíj zit een behoorlijk aantal jaren in de schoolbanken dingen te leren die je misschien helemaal niet interesseren en die je dan dus ook weer binnen de kortste keren vergeet, nadat je ze met veel moeite en tegenzin in je kop hebt gepompt, en híér leren kinderen dingen voor hun leven in heel weinig tijd, gewoon, omdat ze op het moment dát ze iets leren, dat ook wíllen leren".

"Het zou kunnen, misschien is het wel zo, dat weet ik niet", zei Tino aarzelend, "ik bedoel, jíj zult het wel weten, jij woont hier, maar ik vind het wel een beetje vreemd hoor, mensen van acht jaar die iets wíllen leren: ik ben zeventien, maar voor mij hoeft het echt niet, die hele school niet".

"Nee, ik zit er ook meer omdat het nu eenmaal móét dan omdat ik het leuk vind, alleen tekenen en taal, dat vind ik leuk, en af en toe geschiedenis", voegde Lies er langzaam aan toe, "maar die rotvakken als wis- en schei- en natuurkunde, die hoeven voor mij niet. Gelukkig zijn we nét overgegaan naar de eindexamenklas, dus volgend jaar zijn we eraf, kunnen we eindelijk gaan doen wat we willen".

Wat dat precies was, wisten Tino noch Lies, maar ze begonnen met studeren, biologie of nederlands of spaans of filosofie of zoiets, en daarna veel reizen ... Inmiddels werd het wel ruim na middernacht, bed-opzoek-tijd dus.