Tino en Lies stonden op om hun tent op te zoeken en Sprook riep: "Lóchten, wordt het voor jou onderhand ook nog geen tijd?" Een oude man stond op van een tafeltje aan de andere kant van de grote kamer en kwam naar het tafeltje van Sprook toe.

"Zo buren", zei hij, "zullen we dan maar eens op huis aangaan?" Lies zowel als Tino keken verbaasd naar de oude man.

Sprook lachte: "Lochten heeft een boerderij, Op de Locht, en daar staat jullie tent maar een paar honderd meter weg van ... Dus jullie zijn buren".

Samen fietsten ze naar de tent. Het eerste wat Tino en Lies opviel was dat de wijsbomen licht gaven en ze vroegen Lochten hoe dat zat. Lochten zei dat ze dat het beste de wijsboom zelf konden vragen, omdat die toch niet voor niets kon praten. Dat deden ze dus.

"Het verschijnsel schijnsel heet fosforescentie", vertelde de wijsboom, "het komt erop neer dat ik in mijn bol zwavelverbindingen heb, waarvan de atomen op licht reageren, als het weer donker is geworden. De andaar mengen en verbinden kan je desgevraagd wel wat formules leveren, maar nodig lijkt me dat niet".

"Dankjewel wijsboom", zei Lies.

"Geen dank", zei de sprekende lantaarnplant, "het is me een genoegen te wijzen en te duiden". "Aan grijze en kleine luiden", zei Lochten erachteraan, "kom, we moeten nog een heel eind, en het is al laat". Gedurende de rest van de fietstocht babbelde de boer honderduit, of beter, hij ratelde aan een stuk door, over de oogst, over het goede weer van de laatste tijd, over het feit dat het dorpshuis van Kattileno veel gezelliger was dan dat van Antegor, over van alles en nog wat ... Hij had het alleen niet over het weer moeten hebben, want nét had hij verteld dat het weer de laatste tijd zo prachtig was, toen het begon te regenen, eerst zachtjes, als om de mensen te waarschuwen, maar na verloop van tijd viel het er met bakken uit, en de meeste regenjassen houden wel veel, maar lang niet alle regen tegen. Tino en Lies waren dan ook behoorlijk nat toen ze bij de tent aankwamen.

Vlak voor de boer verderreed, zei hij: "als jullie slim zijn, en dicht bij een pomp willen staan, dan zet je morgen je tent maar bij ons op het erf, dat zal moeder de vrouw ook best gezellig vinden, en de kleine ook, dat spreekt, affijn, je ziet maar ... Slaap ze", en de boer sprong op zijn fiets en was weg. Lies dook de tent in, Tino gooide snel het zeil over de natte fietsen en ging haar achterna. Lies lag al in haar slaapzak te rillen. Tino gooide de ekstra deken over haar heen en kroop daarna in z'n eigen slaapzak: "Welterusten, Lies". "Trusten Tinootje".