Om ongeveer half twee wandelden onze vrienden Kattileno binnen, moe en hongerig, daarom liepen ze rechtstreeks naar het dorpshuis, waar misschien wel wat te verhapstukken viel. Wouter zat op het terras poppetjes te tekenen in een schrijfblok. Tino en Lies gingen bij hem zitten en keken in het rond. Op het dorpsplein liepen naakte kinderen te spelen. Op de banken rond de muziektent zaten een paar stokoude mensen met rimpelige bewegingen groenten schoon te maken, terwijl in de tent muziek gemaakt werd door een paar oudere kinderen.

Toen Lies vroeg waar Regien was, zei Wouter: "die vond het leuk om wat te eten te halen".

"Nu je het zegt, ik voel ook al een hele tijd iets in mijn maag, zou het kunnen zijn, dat het een gat is, of dat ik misschien honger heb? Wat denk jij daarvan, Wouter", vroeg Lies.

Wouter deed z'n mond open om te zeggen dat het best mogelijk was dat Lies een lege maag had, maar omdat op dat moment Regien met een blad met twee borden uit het dorpshuis kwam, zei hij alleen dat er binnen eten gehaald kon worden.

"Daar zeg je wat", zei Lies, "maar ik ben blij dat ik zit, en bovendien ben ik aartslui van nature, én ik laat altijd de volle borden valllen, vraag maar aan Tino, held van m'n onbemerkte dromen".

"Dacht je soms, dat ik niet allang begrepen, waar het op uit zou draaien", zei Tino glimlachend, terwijl hij zijn stoel achteruitschoof, "wat zal het zijn, dame, friet-mét of een porsie bitterballen?"

"Sla nou maar geen onzin uit, we weten al dat je gek bent ... Wat moeten de ménsen wel niet van ons denken", zei Lies gespeeld kwaad, "haal nou maar gewoon eten, en neem voor jezelf ook maar wat, hoor".

"Dankjewel, da vin'k fideel van je, Lies ... Hoi Regien, hap ze, met beetjes".

Of hij het zout mee wilde brengen, vroeg Regien, dat had ze vergeten. Toen Tino even later het dorpshuis weer uit kwam, probeerde hij in z'n linkerhand twee borden in evenwicht te houden. In z'n rechterhand droeg hij een groot blad met daarop een ontzettend klein zoutvaatje.

"Zo", zie Wouter, "nét echt. Waar heb je dat geleerd?"

"Sommige dingen hoef je niet te leren", snebberde Lies door haar soep heen.

"Wout", zei Tino ineens, "wat was er met Eduard aan de hand, dat je het er met ons over wou hebben?"

"Die zagen we gister, vlak nadat jullie weggingen, om een uur of zes, na het koffie drinken. Het was net of hij om de hoek had staan te wachten om jullie te volgen ... nou ja, jullie waren koud weg, of hij sloop langs, een oude reesfiets aan de hand ... En hij ging jullie achterna, of in ieder geval, dezelfde kant op ... Dat was alles. Hebben jullie hem naderhand nog gezien?"

"Ja", zei Lies, "ik zag hem om een uur of acht door het bos sluipen, rond onze tent, en toen ik hem riep ging hij er als een haas vandoor, op een ratelende reesfiets".

"Daar is iets behoorlijks vreemds mee, met die Eduard van Tellingen", zei Wouter, terwijl hij opstond om de borden en dienbladen naar de keuken te brengen, "wie wil er koffie, of iets anders natuurlijk ... "

Iedereen wilde koffie, en Lies draaide er maar een sjekkie bij. Heel rustig gleed de tijd over de klok. Om vier uur was iedereen moe van het zitten niksen, maar niemand had eigenlijk echt een idee om te gaan doen. Wouter en Regien vertelden elkaar zachtjes dat ze ontzettend veel van elkaar hielden, Tino zat wat voor zich uit te staren, hij had het idee dat Eduard de hele vakantie in de war zou sturen, en Lies keek rond.

Ze stootte Tino aan: "Zullen we eens in het anduis en de biep gaan kijken? Dan doen we tenminste iets. Van dit stilzitten krijg ik ook wat, en kijk alsjeblief wat vrolijker: de zon schijnt, de vogels fluiten en we hebben vakantie".