"Het komt er dus op neer", zei Eduard, "dat iedereen hier in dit gekkenland even veel te vertellen heeft. Dat maakt het er voor ons niet gemakkelijker op, niemand die je zomaar om kunt kopen, geen regeringsfunctionaris die je steekpenningen in de hand kunt duwen ... Ja, wat is er, Dolf?"
Het was tamelijk donker in de grot waarin Eduard stond te praten met iemand die hij Dolf noemde en die niemand anders was dan de onbekende in de trein die, jammer genoeg, door niemand was gezien. Dolf was een grote kerel met brede schouders en een bijna onbehoorlijke portie vervettende spieren. Daarom had Eduard hem uitgezocht als helper, voor sjouwwerk, aframmelingen en andere intimidatiegrappen. Maar niet alleen daarom werd hij het hulpje van van Tellingen. Nee, de tweede, en minstens zo belangrijke reden was een gebrek dat Dolf had. Een gebrek dat gelukkig over het algemeen grof gebouwde en vet-gespierde kerels niet hebben, Dolf had een ruim gebrek aan verstand en hij beschikte ook niet over een erg grote woordenschat. Hij wist bijvoorbeeld niet wat een regeringsfunctionaris was, en bij steken dacht hij altijd aan messen en dolken, wat steekpenningen waren wist hij dus ook niet, maar hij had een vermoeden dat het versierde dolken waren. Daarentegen wist hij maar al te goed wat omkopen was: iemand geld geven en voor dat geld helpt die iemand je dan, hij liegt zich te barsten als jij vindt dat je daarmee geholpen bent, hij vertelt bijvoorbeeld tegen de politie dat jij op een bepaald ogenblik bij hém was, terwijl je eigenlijk op dat moment een díefstal pleegde of een bom liet ontploffen of iets anders deed, wat die politie slecht of misdadig noemde.

Toen Eduard had uitgelegd dat een regeringsfunctionaris iemand was die met anderen het land bestuurde, en dat 'n steekpenning geld was waarmee je mensen omkocht, zei Dolf: "Dat hoef ik toch allemaal niet te wéten. Ik moet toch alleen maar dingen dóen?"

"Zo is dat", beaamde Eduard, "en, is het gelukt?"

"Ja baas, ik heb het toestel, maar ik héb er wel lang naar moeten zoeken".