Nadat Lies en Tino met Sprook alle gebouwtjes van het anduis hadden bekeken, wandelden ze nog even de doekijk in, op zoek naar de tekening waar Papke het in zijn 'spannende' verhaal over de winterse energie-ramp over had. 'Zoek onder warmwiel of naaldkunde' had hij gezegd, en zowél bij het een als bij het ander vonden ze een verwijzing naar de tekening ...

"Ik heb dorst van al dat vertellen en zoeken gekregen", zei Sprook, "een groot glas melk zal er wel in gaan. Gaan jullie even mee naar het dorpshuis?"

"Waarom heet jij eigenlijk sprooktelder", vroeg Lies, "je hebt nog niet een sprookje verteld".

"Ik wist het wel", zuchtte sprook, "ik kan niet eens meer rustig op het terras zitten ... Vooruit dan maar. Één klein sprookje, uit de tijd dat er nog wilde tovenaars waren, die in kastelen met aan de nachtkant hoge torens woonden ... Eigenlijk is dit terras niet de meest geschikte omgeving voor dit sprookje, laten we gaan wandelen".

Sprook vroeg of de twee hun koffie al op hadden, en goot toen zijn glas melk in een keer achterover. Hij veegde z'n mond af, liet een boer, zei: "die soep hee me goed gesmokt, lui", en bracht het glas en de twee lege koffiekoppen naar binnen.

"Zo, laten we tussen anduis en doekijk door, richting Altikone wandelen, misschien zien we nog wat interessants".

Eenmaal het dorp uit, hervatte Sprook z'n vertelling: eens, heel lang van hier, toen het tovenaarsgilde nog trots had op te houden, en toen het praktijkexamen voor beginnende tovenaars zich over meer uitstrekte dan wat eenvoudige stoffenleer en spreukenkennis, maar ook het hele proces van vormverandering besloeg, leefde Siemp de meester op de zware berg in de avondkant ... Zijn vriendin had hem in het leven verlaten bij de geboorte van hun zoon Sule. Sule betekent in de taal van die tijd de Snelle Zonderblos. Aangezien in die tijd namen alleen als voorteken gegeven werden, vroeg de vader zich af, wat zijn vrouw met deze gift bedoeld had. De jaren gaan niet ongemerkt voorbij. Siemp overwijst zijn zoontje in de zeven kunsten, en leert hem dat het runenschrift van de spreukenboeken niet moet worden gelezen, maar begrepen. Diegene die de spreuken leest, is gedoemd levenslang met een brandende vraag ín zíjn hoofd rond te lopen, en dat steekt zo erg, dat zo iemand meestal gek wordt. Nóg slechter vergaat het diegene die een spreuk in wóórden uitspreekt, zo iemand verandert ter plekke in een blok zeep, een half brood, of een versgebakken ei ... Dat soort díngen leerde Siemp zijn zoontje en de kleine Sule begreep. Ook leerde de tovenaar hoe zijn zoontje het kon vermijden door een ander betoverd te worden, hij leerde hem de vijf grondpassen van het pentagram, dat is de vijfhoek van macht. En de kleine Sule begreep, en hij oefende de zevenendertig handgrepen, waarmee hij invloed kon uitoefenen op plant en díer, hij strooide sneeuw in midzomer en bevroor kokende soep in de boerenhutten op de hellingen. En de boeren zeiden: 'Negenas oefent weer'. Je moet weten, dat Negenas de naam was die Sule voor gewone mensen had. Een naam die voor de boeren onbegrijpelijk was, maar die voor vader Siemp geen geheimen had, het was een naam van verplaatsing: als Sule negen maal om zijn as draaide, en aan een bepaalde plek dacht, zónder aan de naam van die plek te denken, dan wás hij op die plek ... Maar hij was daar ook als híj drie lichaamsdelen drie keer ronddraaide, bijvoorbeeld zijn armen en zijn hoofd, of drie vingers. Wat Siemp niet wist, was dat de jonge Sule zo snel kon ronddraaien, dat zijn bloed uit zijn hoofd stroomde, en hem verliet door de tenen die de grond raakten, en dat daarna zijn lichaam daarachteraan gíng, zodat Sule zich als een onzichtbare geest kon verplaatsen. Zo ging hij geregeld achter zijn vader aan als die zich naar zijn meest geheime torenkamer verplaatste en op die manier leerde Sule, de Snelle Zonderblos, veel vreemde tovers. Siemp voelde vaak wel dat er een geest in de bovenkamer zat, maar spreuken tegen boze geesten, grapduivels en waterheksen hadden geen invloed op de aanwezigheid, omdat de geest van Sule zichzelf tegen elke betovering beschermde door de spreuken die hij van zijn vader had geleerd. Dat tegen-tover-schild was zó sterk, dat Sule-zelf maar één tover kon uitvoeren, de ene die het schild tijdelijk ophief, een zeer ingewikkelde spreuk, waarvoor de vijf hoofdpassen in zeer hoog tempo moesten worden gedanst ... Het nadeel van de opheffingsspreuk was dat Sule er zichtbaar van werd, zodat hij moest wachten tot zijn váder wegging voordat hij de nieuw-geziene spreuken kon inoefenen, óf Sule moest zích verplaatsen, want verplaatsingen vallen niet onder tovers. Zo had Siemp op een keer het water uit de kanalen van Mars overgeplaatst naar een aantal banen, of ringen, om Saturnus, Sule liet het water van de maan bevroren op onze Noord- en Zuidpool terechtkomen, maar een gedeelte smolt en het waterpeíl van de zee steeg zoveel dat Atlantis verdronk. Bij een andere gelegenheid kruiste Siemp de jachtluipaard en de kleine leeuw, zodat de broks ontstond, een katachtige die op de achterpoten liep en stokken gebruikte om zijn prooi te vangen ... broksSule kruiste een miereneter en een zebrazwijn, en de tapir ontstond. De laatste keer dat Sule spreuken van zijn vader uitprobeerde was op een hete middag in de zomer: Siemp stond tegen de zon in te kijken en veranderde zijn haar in de struik van koelte, zodat die de ergste hitte weg kon waaieren. Je moet weten dat tovenaars het liefst werken bij erg lage temperaturen, liefst ver onder nul. Die struik van koelte, dat is een goed idee, dacht Sule.

Toen zijn vader zich wegverplaatste hief hij om die ene struik-spreuk te doen, zijn tegen-tover-schild op. Hij deed de spreuk die zijn haar veranderde in de struik van koelte, maar hij wist niet dat die te zwaar voor hem waren, zowel de spreuk als de struik: Het gewicht van de struik zorgde ervoor dat hij voorover viel en de spreuk veranderde zijn armen en benen in dikke wortels. Sule had nog maar net de tijd om zijn vader te roepen, voor het tegen-tover-schild weer om hem heen schoof, en voor hij helemaal in een plant veranderde. Toen Siemp zich terugverplaatst had naar de plaats waarvandaan hij Sule had horen roepen, zag hij daar alleen maar een wildwaaiende plant, terwijl het windstil weer was. Hij probeerde de plant te veranderen in Sule, maar geen enkele spreuk of handgreep had invloed op de plant, die steeds minder wild met z'n takken zwaaide.

jongeshaarDus veranderde hij zichzelf in een soortgelijke plant en hij hoorde hoe wat er nog over was van z'n zoontje, iets probeerde te zeggen: 'Tegen-tover ... te sterk ... Negenas onzichtb ... eige sch ... daa'.

En verder niks meer, de takken bewogen niet meer. Siemp veranderde weer in zichzelf, en smeet een tijdje met bliksem en donder en sneeuwstormen, tot een stel boeren de berg opklom om hem te vragen op te houden omdat de oogst eraan ging. Siemp huilde, wees op de plant naast zich, vertelde dat dat Sule Negenas was, en dat het hem speet dat hij zich zo had laten gaan ...

De boeren gingen terug naar huis en noemden de plant jongenshaar, en toen hij later uitgegroeid was tot een boom, werd hij negenwinde genoemd ... Sprook hield op met vertellen, en een tijdje wandelden Tino, Lies en hij in stilte verder.

"Dat was een hard sprookje", verbrak Lies die stilte.

"Ja", zei sprook, "en over een minuut of vijf wordt het nog harder, als je ziet wat er hier langs de weg groeit".

Niet alleen een negenwinde kwamen ze tegen.

negewinde en meerOok vonden ze een platkop met daaronder een huisheuvel, zoals die in het boekje van Káto was beschreven. Er woonde niemand zo te zien en Lies en Tino liepen er binnen, maar ook snel weer uit, want het huis was wel bewoond, door een nest slangen.

"Die zijn ongevaarlijk", zei sprook, "het zijn krulslangen. Die vind je alleen maar in de buurt van jongenshaar en negenwinde, maar dat is weer een heel ander verhaal. Vertel ik je misschien nog wel eens".

Over de weg kwam een fiets met ruggesteun en tulbandachtige kap. Sprook zwaaide, de man op de fiets zwaaide terug.

Tino zei: "dat wilden we je al eerder vragen, wat is dat voor een ding daarbovenop en waar is het van gemaakt, van plastic? En hoe komt het dat alle fietsen hier anders zijn?"

"Er zijn een stuk of zes formaten wielen waarvoor we gemakkelijk aan banden kunnen komen, en vrijwel iedereen bouwt zijn eigen fiets of levert een eigen ontwerp voor een fiets in. Dat 'ding' is een regenkap; díé daar is opgerold en met een paar riemen vastgeknoopt. Die kappen zijn niet van plastic gemaakt, maar van harsglas".

"Wat is dat dan, als het geen plastic is", wilde Lies weten.

"Een groot verschil tussen harsglas en plastic is, dat harsglas binnen een jaar oplost, als je het weggooit ... Dat hoef je van plastic niet te verwachten" zei Sprook.

"Nee", zei Lies, "plastic lost helemaal niet op".

"Dat mag dan wel zo zijn", protesteerde Tino, "maar dat weggooien, hoe zit dat ... Ik dacht dat het net de bedoeling was dat je níets zomaar weggooide".

"Dat klopt", Sprook glimlachte, "je gooit dat harsglas ook niet zómaar weg ... er zijn een paar plaatsen in het land waar je 't naar toe kunt brengen. Daar ligt heel goede bosgrond, humusríjke of humuszúre grond heet dat. Je gooit het harsglas daar neer, of liever, je spit het een heel klein beetje in, en het humuszuur en nog wat kleine dingetjes die in de grond zitten lossen het op, onder invloed van het zonlicht, en na ongeveer een jaar is er weinig meer van over dan wat wit zand ... Zullen we eens omdraaien, dan zijn we ruim op tijd voor het eten".