"Ik heet Juldy", zei het meisje dat tegen de boom had gezeten.

"Jij was vanmiddag in de biep, hè", vroeg Tino.

Juldy knikte: "Jullie kennen mijn pa, Lochten, die zei vanmorgen tegen me, ga eens met de buren praten, die staan met een tentje op de bovenwei, maar toen ik vanmorgen hier aankwam, waren jullie al weg, en toen ik vanmiddag terugkwam, was er iemand anders geweest die de boel zo had toegetakeld als het er nu bij ligt. Toen heb ik hier in de buurt rondgekeken of ik wat vreemds zag, niets dus, ik ben naar huis gegaan, heb tegen pa gezegd wat hier gebeurd was en na het eten ben ik teruggekomen om op jullie te wachten. Ik was net van plan je tegemoet te gaan toen jullie kwamen".

"Zullen we dan eerst maar eens gaan kijken wat er allemaal kapot en weg is", stelde Lies voor, terwijl ze haar rolschaatsen afbond. Buiten drie gebroken scheerlijnen en een scheur in de luifel vonden ze niets dat kapot was. Wel waren er veel kleren vuil geworden doordat de geheimzinnige bezoeker het nodig had gevonden er met zijn uitzonderlijke grote schoenen overheen te banjeren. Het luchtbed was leeg, omdat de stop eruit was getrokken.

Op het moment dat Tino de losgetrokken stop zag liggen, riep hij: "Dezelfde grapjas als de fietsen", Juldy verbaasd achterlatend. Uit alle vier de wielen waren de ventielen verwijderd, en het was inmiddels te donker geworden om daarnaar te gaan zoeken.

"Heb je al iets gevonden wat je kwijt bent", vroeg Juldy, of denk je dat er iemand een of andere stompzinnige grap heeft willen uithalen?"

"Stompzinnige grap of niet, laat ik eerst maar eens een foto maken van hoe het er hier bijligt, een foto van dat overhemd met die modderige voetstap erop, hoe kan dat trouwens, waar haalt die kerel modder vandaan, het is de hele dag droog geweest, zou hij daarvoor ekspres naar de rivier zijn gelopen?" Terwijl Tino stond te beredeneren hoe die moddervoeten daar waren gekomen, was Lies de tent in gekropen. Nu kwam ze er weer uit, een doosje flitslampjes in haar hand: "Waar heb je je fototoestel neergelegd, Ti, ik zie het nergens".

"Ik heb het vanmorgen ingepakt, op zijn plaats, bij de flits".

"Dan is het foetsie, want dáar zat het niet", stelde Lies vast.

"Wat willen jullie nu doen", vroeg Juldy, "ik bedoel, met de tent, zullen we hem afbreken en bij ons op het erf op bouwen, of dat jullie bij ons op de hooizolder slapen?"

Tino keek Lies even aan, en zei toen: "We blijven vannacht hier pitten, en morgenvroeg zullen we de buurt eens goed bekijken en daarna ... "

"Ík heb de buurt toch al bekeken", zei Juldy verontwaardigd, "dus dat hoeft niet meer".

"Nee, word nou niet kwaad, zo bedoel ik het niet ... We moeten onze ventielen terug hebben, anders kunnen we niet meer fietsen. Als we die hebben, breken we de tent af, laden de boel op en komen naar jullie toe. Vind je dat erg?"

Nou, eerlijk gezegd was Juldy het er niet mee eens. Toen Lies haar nog een keer vertelde dat het, volgens hen, écht beter was dat Tino en zij die nacht nog op hun oude plekkie bleven, haalde ze haar schouders op: "Nou ja, dan moet je 't zelf maar weten ... Tot morgen dan, hè?" Juldy af.

Bij het licht van een zaklamp vervingen Tino en Lies de kapotte scheerlijnen, ze raapten de her en der verspreide kleren op, en terwijl Lies het luchtbed oppompte, zette Tino een pannetje water op de primus, en perste daarin tussen zijn handen twee goed geschilde citroenen uit. Hij sneed de uitgeperste resten in stukken en gooide die ook in het pannetje. Toen het water kookte, draaide hij de primus uit, liet het mengsel een paar minuten trekken en goot het toen in twee mokken, waarin hij al een laagje suiker had gedaan.

"Hartstikke bedankt, Tiki", zei Lies, die al in haar slaapzak lag, "dat had ik net nodig ... Als die kerel met zijn grote poten dezelfde grapjas is als in de trein, dan vinden we de ventielen wel terug, ik vraag me alleen af wat wij gedaan hebben dat-ie ons zo pest. Het heeft, denk ik, misschien ook wel iets met Eduard te maken: Toen wij op het station met Goof stonden te praten, stond hij te ruzieën met iemand in de kofferruimte, die gaf hem z'n koffer aan, en daar stond mijn fiets, plat ... "

"Ja, en vanmiddag, in de biep, zei Eduard toch ook dat hij blij was ons daar te zien, en toen ik vroeg waarom, kon je duidelijk horen dat hij een smoesje verzon. Ik weet nu in ieder geval één ding zeker", zei Tino met gefronst voorhoofd, maar daarvan was in de donkere tent weinig te zien, "het rústigste gedeelte van de vakantie hebben we nu wel achter de rug, wat jij?"

"Daar ben ik ook bang voor", zuchtte Lies, "de citroenkwast was lekker trouwens, lieve Ti".

Tino draaide zich naar haar toe: "We komen er wel weer uit, Liesje".

Ze gaven elkaar een kus, hoopten dat de ander goed zou slapen, woelden nog een half uurtje in hun slaapzak, en werden de volgende morgen wakker toen de zon door de scheur in de luifel en door het venster van vliegendoek heel zachtjes in Tino zijn neus kroop.