Tegen middernacht stapten Lies en Tino op de fiets. Al fietsend herinnerden ze zich ineens dat de tent nog ingepakt bij Juldy en haar ouders op de boerderij lag , en plots hadden ze erg veel haast. Ze zagen dan ook niet, hoe een duistere gedaante, in wie we zonder veel moeite Dolf herkennen, zich platdrukte tegen een boom toen hij de twee fietsers zijn kant op zag komen.

"Nog een paar dagen, etters", fluisterde hij, en, "waarom zijn in godsnaam kinderen uitgevonden", een vreemde gedachtengang, nietwaar?

Het eerste wat de uitgevonden kinderen zagen toen ze het erf opreden, was een opgezette tent. Het luchtbed was opgepompt, de slaapzakken lagen erop, de tassen stonden netjes in de punt van de tent en aan de tentstok zat met bruin papieren plakband een klein briefje vast: "de tent was nat, daarom heb ik hem maar opgezet, tot morgen, Juldy. O ja, ik ben zeer benieuwd naar je-weet-wel".