Rond de klok van negen werden Tino en Lies gewekt door de stem van Lochten die hen vertelde dat ze een stel langslapers waren, dat de dag voorbij ging en dat de pap koud werd.

"Ook goeiemorgen", zei Tino. Lies bromde iets wat daarop moest lijken. De pap was afgrijselijk heet en minstens even lekker.

Nadat ze met z'n vijven hadden staan omwassen, Lochten, zijn vrouw Ellen, Juldy, Lies en Tino, het was wel gezellig, maar ze liepen elkaar voortdurend in de weg, na die omwasserij besloten de drie jongeren nog eens te gaan kijken op de plaats waar de tent had gestaan, of het fototoestel misschien toch niet ergens tussen de struiken lag of in de bomen hing.

Zoals te verwachten was, er werd niets gevonden, behalve een vreemd geluid, het geluid van rolschaatsen met ijzeren wieltjes. De drie doken achter de struiken in elkaar, want het geluid kwam dichterbij, stopte en ging voorbij: toen de rolschaatsen stilstonden, zei de ongeschoren kerel die erop stond: "Ik had ze tòch kapot moeten maken, nou zijn ze godju pleite", en hij voelde in de zakken van zijn legeroverall naar z'n pistool. Hij reed vloekend verder.

"Een lief kereltje, dat vriendje van jullie", zei Juldy, "het is maar goed dat hij jullie gemist heeft, want anders had ik jullie gisteren, éérgisteren, in stukjes bij je tent gevonden".

Tino en Lies keken elkaar aan en knikten terwijl ze hun schouders ophaalden.

"En wat nou", vroeg Juldy.

"Um, waar zouden we mee kunnen beginnen ... ", mompelde Tino.

"De overall-kerel is die kant uit", wees Lies.

"Juist, en dùs gaan wij de àndere kant op, want waar iemand die eruit ziet alsof hij pas is opgestaan vandaan komt, daar zal wel ergens zijn nest zijn ... Hup Lies, schaatsen".

Tino en Lies hadden veel meer tijd nodig voor het aanschieten van hun veterrolschaatsen, dan Juldy voor de hare met een of ander klik-klak-sisteem, maar tenslotte stak het gezelschap dan toch van wal.