"Waarom moet ik die kist meeslepen, baas", wilde Dolf weten, "zóveel belangrijks zit er toch niet meer in?"

"Nee, voor jóú niet meer, je ene pistool verloren, het andere op zak en de kogels in je andere zak, nee, voor jóú is de kist leeg".

Een tijdje sjokten de mannen met hun kofferkist op wieltjes in stilte verder. Dolf had een tuig aan, waar de kist als een kar achter aanzat en Eduard liep achter de kar, hielp soms zelfs door te duwen als het terrein zo grof werd dat de wieltjes achter stenen bleven haken of van de grond loskwamen en in de lucht hingen. Op de vraag waarom ze over die rottige rotsen bleven lopen in plaats van een goedgeplaveide weg op te zoeken, had zelfs Dolf je het antwoord kunnen geven: "we magge geen sporen achterlaten, want anders loopt weer zo iedereen in en uit en dan heeft het geen zin een schuilplaats te hebben".

Ja, dacht Eduard, dat was wel pech, dat die dorpsidioot ons verhaaltjes wilde komen vertellen ... Nou ja, het maakte in ieder geval duidelijk dat we dáár weg moesten. Gelukkig ging Sprook ook weer snel weg, Eduard grinnikte.

"Waarom lach je, baas", wilde Dolf weten.

"Om jouw stommiteiten", barste die, "bijvoorbeeld met die revolver. Loop maar wat door, ik wil dat we voor zonsopgang in de gangen zitten".