De drukte van de akkerlegging en de vrolijke maaltijd daarna waren al weer vier dagen voorbij. Als er over Sprook gepraat werd, was dat al minder met een verstikte stem, maar met woorden die aangaven dat men blij was Sprook gekend te hebben, en natuurlijk wás het jammer dat hij er niet meer was, en het blééf schofterig dat die twee idioten hem hadden vermoord, daar veranderde niets aan, maar tóch, het verdriet dat het je onmogelijk maakt iets uit te voeren was weg, voorbij, er werd weer gewerkt, op een boel plaatsen werd er zelfs buitengewoon hard gewerkt, om vier dagen achterstand in te halen, een achterstand die des te groter was, omdat voorheen Sprook in zo'n geval de handen mee uit de mouwen stak.

Lies, Juldy en Tino wandelden veel tussen Kattileno en de boerderij waar de familie Lochten woonde. Vaak kwamen ze dan langs plekken waar ze ook met Sprook waren geweest, en waar Sprook stilgestaan had en een sprookje vertelde over een of andere vreemde plant of dier.

Zo liepen onze drie vrienden ook eens langs de plek waar Sprook het verhaal van de negenwinde had verteld.

"Het kwam erop neer", zei Lies, "dat Sule Negenas, de jonge zoon van een tovenaar, een spreuk gebruikte die te machtig was voor hem, zodat de spreuk hem tegen de vlakte sloeg en hem veranderde in een struik, jongenshaar, en die groeide later uit tot de boom negenwinde".