In een aantal hogergelegen (en door binnenbergse stroompjes dieper uitgeslepen) grotten komt wisselbevolking voor: jarenlang hangen hele wolken vleermuizen aan de plafonds en dan ineens zoeken massaal een andere grot op (kunnen z'hy niet tegen de stank van eigen uitwerpselen, reageren z'hy als een riviertje anders gaat stromen, worden z'hy verdreven door schimmels en andere planten die opschieten als de mestlaag een bepaalde dikte heeft, hebben z'hy last van het kruipend gedierte dat de rust van de grotten verstoort? Écht onderzoek is daar nog nooit naar gedaan), en vervolgens een derde, een vierde, ... en tenslotte komen z'hy weer terug in de eerste ... In dezelfde golfbeweging (maar dan later) worden er in die grotten eetbare / giftige paddestoelen gevonden, (geneeskrachtige) kruiden, een zandkruipersoort (de 'Rusteloos') en een veelheid kevers, torren, spinnen en andere insekten (zelfs een blinde hommelsoort).
De vegetatie is waarschijnlijk ooit als sporen en zaden meegekomen met vroegere bewoners van het land die de grotten als slaapplaatsen gebruikten en sliepen op van buiten meegebrachte stro en mosplakken; de vleermuizenmest en de hoge luchtvochtigheid van de grotten tijdens de zomers (als de mensen liever buiten in de bossen z'haar vuren maakten waar de rook sneller wegtrok dan in de grotten) zorgden voor een snelle kompostering en rijke voedingsbodem voor die sporen en zaden en in de loop van eeuwen pasten de planten zich aan het donker aan.
paarse / witte bolsteelOver een/twee van de grotzwammen even wat meer: de witte en de paarse Bolsteel zien er voor het blote oog identiek uit, z'haar zwamvlokken groeien onscheidbaar verstrengeld en de zwammen komen gelijktijdig op, maar let op, de witte is zeer eetbaar en de paarse is zeer giftig (dodelijk) ... Er bestaat maar één goede testmethode: vlak voor het plukken wordt een klein radiaal sneetje in de hoed gemaakt ... is het opwellende bloed blank dan heb je een eetbare Bolsteel te pakken; welt er paars bloed uit de wond, dan is de zwam giftig; die zwam wordt niet uitgerukt, maar de hoed wordt nogmaals ingesneden, haaks op de eerste snee (als herkenningsteken voor volgende plukkers); op het moment dat de hoedrand opkrult (soms is kort daarvóór heel duidelijk een mist van sporen te zien) is ook de paarse Bolsteel oogstbaar: hij wordt geplet en uitgeperst (of gedroogd en daarna vermalen) en levert dan een paars-zwarte kleurstof op ... die kleurstof is van zichzelf níét kleur-echt (verbleekt binnen een beperkt aantal jaren, hooguit tien), maar gekookt met het oksaalzure kookvocht van snijbieten wél. De sporen van de witte Bolsteel zijn overigens steriel, dus wellicht levert de sporenmassa van de paarse ook wel de witte op (nogmaals: ruimte voor akademisch onderzoek).

( * )
Voorheen abusievelijk schuilgaand onder de naam amanita virosa, var. purpurea [L.], maar (als voorbeeld van onderscheiding:) de geur van de bolsteel is vrij aangenaam en zacht in tegenstelling tot de vrij penetrante lucht die rond de amaniet hangt (ruik maar eens aan een vliegezwam, dat is een duidelijke amaniet).
Bovendien komen amanieten zelden voor in open land (hooguit aan een bosrand), terwijl in de ruime omgeving van de bolsteel geen boomgroei te bespeuren is; wel vind je bij de bolstelen heel vaak de houterige (struikvormende) kruiden salie (salvia officinalis alba [L.] ), witte lavendel (lavandula spica candida [L.] ), en verschillende soorten tijm (thymus cretus, th.nitidus, th.vegetus en th.vulgaris [L.] )