ge-tij-den

droom-koördinaten: 0685, 22•23, 03•14•58•47:

zoals je weet, heeft de tijd dertien poorten • dat ik je toch met dit bekende feit verveel, komt omdat het belangrijk is alle duidelijk niet te verwaarlozen onderdelen van de werkelijkheid te benoemen •
welnu, door een stom toeval, ook al bestaat er niet zoiets als toeval, was ik in het bezit gekomen van twaalf van de dertien poortsleutels •

het toeval bestond hierin, dat ik me had laten overhalen om mee te doen aan een of andere loterij • hoe de lotera­tors in levensnaam aan de sleutels gekomen waren, is een raadsel, dat niet licht op te lossen is, aangezien deze lottrekkers na het uitreiken van de prijzen niet meer opgemerkt zijn onder de levenden • bovendien hadden ze geen adres achtergelaten, immers, over de uitslag kon niet gebriefwisseld worden •

wie me overhaalde om mee te doen aan de kanstrekking, evenals de letter-sijfer-kode op mijn kansbrief, het zijn feiten die eenvoudig uit mijn geheugen verwijderd zijn, zij rezulteerden echter in de overhandiging van de twaalf sleutels •

nu klinkt het heel aardig, de gelukkige bezitter genoemd te mogen worden van twaalf tijdspoortsleutels, veel aardigheid is er echter niet aan : ja, je kunt twaalf van de dertien poorten openzetten, en wat dan nog ••• kun je je vergapen aan de donkerste duisternis die je je kunt voorstellen • en verder niets • steek je je hand in de donkerte, is ie verdwenen • misschien veroorzaak je daarmee wel een tijdelijke opleving van de dienst van gods hand in een of ander tijdsknobbeltje, maar je zult dat zelf niet weten, want jij zit vast in je eigen wolk •
nee, ik was verheugd, en vergat de hele zaak, de sleutels verhuisden naar een of andere kastplank •

een heel stuk tijd later, en dat is beduidend meer dan die twee lege regels en het lijntje ertussen, die het voor jou betekenen in dit verhaal, had ik iets onbelangrijks gedaan voor de mensheid, maar voor tenminste één iemand had het genoeg waarde om me één boordsleutel toe te kennen als blijk van waardering : nu is het met die boordsleutels bijna net zo gesteld als met de poortsleutels, je hebt er vermoords weinig aan : je kunt naar je boot kijken, door de dichte poort heen, je ziet dus iets in de tijdsdonkerte, namelijk de boot die er doorheen kan, maar jij moet eerst door de poort •

ik wilde dus al schamper bedanken voor de onuitsprekelijke eer van het kunnen zien van een tijdsboot, en er niets mee kunnen, toen me plotseling te binnen schoot dat er ergens op de kastplanken in de kamer die ik gebruikte twaalf ongebruikte poortsleutels lagen, en het zou toch wel van een vreselijk laf lot getuigen als de boot achter de dertiende poort lag •

de tijdsboot was voor twee personen, en gijsje en ik wurmden ons naar binnen •

tijdsboten zijn een soort dikke peulen met afgeronde voor- en achterkant (voor diegenen die alles in mannelijk en vrouwelijk indelen en die de tijd als een vrouwelijk wezen zien, zij kunnen een tijdsboot het beste met een fallus vergelijken, een opgerichte fallus, maar dan horizontaal, als vlak voor een penetrasie; tijdreizen zijn in hun ogen opwindende vrij- en neukpartijen), enigszins doorgezakt in het midden, alwaar zich een torenachtig soort sluis bevindt met opklappend rond luik • de boot is niet voorzien van zintuigen en heeft geen kontroleerbaar richtings­gevoel ••• jij bent dus niet degene die de bestemming of richting bepaalt : een grove duiding daarvan geeft de poort waarvan je gebruik maakt, de twaalf bekende en de ene onbekende richting, richtingen waarvoor de taal niet genoeg woorden heeft om de verschillen ertussen (en de nog onvatbaardere verschillende ertussens) aan te duiden • denk bijvoorbeeld eens aan het ontzaglijke verschil tussen heen-en-weer, en heen-en-terug, ik bedoel maar, iemand die onze scholing en voeding niet heeft gehad, kan onze taal wel leren, maar begrijpt niets van bovenstaande, ah, nog zo'n stel : over-en-weer, boven-en-onder, boven-en-beneden, en op-en-neer •

onze boot lag achter tijdspoort zes : voor-en-achter, waarbij je denkt aan paralellen en analogen •

nadat gijsje en ik ons dus een voor een door de sluis hadden laten zakken, en de sluis zichzelf had gesloten, ondergingen we een misselijkmakend gevoel van verplaatsing, gedurende een verschrikkelijke lengteloze periode, een eew samengedrukt in een sekonde, alsof je in de wetenschap dat je volledig (zoals volledig zelf al aangeeft) stilligt, het gevoel hebt dat je heen en weer en terug geschopt, gestompt en geknauwd wordt, van de berg gestoten en gekielhaald, en tóch geen senti-insj bewogen • en nog steeds is het absoluut donker en stil en er zat iets in m'n rechterhand en ik wist dat het gijsjes linker was en dus wist ik, vermoedde ik, hoopte ik (nee, het moest), dat gijsje er ook bij was, anders maakte ik nu de perfekte eenzaamheid mee, was er wel iets meer van mij dan m'n hand die iets vasthad, op m'n gedachten na •

op dat moment, datzelfde als het instappen, maar dan eewen anders, op dat moment draait het bovenluik open en we hijsen ons naarbuiten, ik als eerste, omdat ik als laatst ingestapte bovenlag, -hing, -zweefde, daarna gijsje •

dat was een echte klauterpartij : balanserend op de rand van het bootluik voelde ik boven mij een gelijksoortige uitgespaarde ronding (elke plaatstijd heeft haar eigen soort poorten), het onderste deel van een sluis, met uitstekende handtreden • het was maar goed dat het luik van onze boot m'n onderbenen steunde, anders was ik vrijwel zeker in de tijd gestort • hand over hand klom ik omhoog, me afvragend in wat voor tijdplaats we waren aangeland •

toen ik zowat een meter had afgelegd, stootte ik tegen wat volgens mij de buitenpoort zou moeten zijn • die klapte open en een niew soort duisternis stroomde over me heen, net zo zwart als de tijd, maar veel lichter van toon •

die donkerte leerde me dat ik in de buitensluis zat, dat boven het klapdeksel de binnensluis zat, dat die ruimer was dan de buitensluis, dat de poort geopend zou worden als ik helemaal in de binnensluis zou zitten, en dat de tijdsboot presies twintig dagen op me zou wachten, op de tik af, en datzelfde verhaal gold voor gijsje •

ik perste me door het dekselgat, klap, en de poort werd weggedraaid, daglicht, en vier vrolijke koppen die wachtten tot ik me door de poort had gewerkt •

zoals je weet, mogen ze je daarbij niet behulpzaam zijn ingevolge de zesde konvensie naar aanleiding van het mensen-snaaien middels de poorten •

niet zodra stond ik breedvoets op hun grond of de vier vrolijke koppen kregen lachende lichamen, en alles was feest • gijsje kroop uit de grond, en ik mocht haar niet ophelpen, en terecht, ze kon het best zelf en de zesde konvensie •••

deze plaatstijd bestond uit trappen en klimrekken en slingertouwen en allerlei vreugdevolle zaken, veel bijslaap, maar van bijslapen kwam niks, ach wat barstte dat, lang leve de lol •••

en toen waren ineens de twintig dagen bijna vol, nog twintig minuten restten ons, en er moesten nog wat dingen geregeld, geldzaken of ander ondergeschikt spul, maar we stonden vlakbij de tijdspoort, dus ik stuurde gijsje vast naar beneden, want, met dat regelen zou ik zo klaar zijn en we moesten toch een voor een naar beneden, dus dan kon een van ons net zo goed rustig al in de boot kruipen •••

affijn, onze zaken waren geregeld, alleen zou ik nog wat wisselgeld krijgen, een tientje of zo, maar ik had nog maar twee minuten, dus ik kreeg toch wel wat haast •••

niet dat ik ging panieken, want gijsje zou de boot wel even op kunnen houden, maar het moest niet te gek lang gaan duren • en toen bleek, langzaam kreeg ik twee briefjes van vijf in m'n handen uitgeteld (hou het maar, riep ik, geen tijd, nee, daar wilden ze niets van weten, diskussies), en toen bleek, dat er een friksie van plaats in deze tijd zat : ik moest nog een hele trappenreeks verklauteren, en het leek wel alsof de poort steeds verder af kwam, stond er ineens weer een hek of andere omleiding, tot ik tenslotte, half gek van angst voor een gemiste boot, maar ook voor de helft zo kalm als altijd, want wat zou er nou mis kunnen gaan, het ging toch altijd nog (soms wel op het nippertje, maar toch) goed • tot ik tenslotte bij de poort aankwam • twee mannen hielden het sluitdraaistuk van de poort vast, wachtten tot ik in de binnenpoort zat, en schroefden de poort dicht • inmiddels had ik al geprobeerd het buitendeksel open te krijgen, vruchteloos, ten koste van al m'n nagels, en dat klapte open toen de poort vast zat, snel liet ik me, voorzover mogelijk, door het klepgat zakken (de buitensluis sloot om me heen als een tweede huid, als kleding, maar dan onnoembaar stugger), ondertussen met m'n voeten voelend naar de bovenkant van het saxxis-luik van de boot, niets • wel voelde ik een lichte stroming langs m'n voeten strelen, en op dat moment sloeg de duisternis toe : leeg, vol, krankzinnig, de grootste wijze ter tijde was dat allemaal, en niks van dat alles ••• wat moest ik doen, hoe kon ik nog ooit terug, weer, over, voor, naar gijsje en ons eigen ruim • inmiddels hing ik in m'n oksels •

even paniekgolfde ik : waarom til ik m'n armen niet op, dan val ik in de tijd, dan ben ik overal vanaf, maar op datzelfde ogenblik verscheen voor me in het donker een voorpagina van een krant, met een foto van een strand, aanrollende golven en iets voorbij de scheidslijn landinwaarts een nog net als menselijk herkenbare gestalte, en boven de foto de kop : man verdronken, subkop : tweede onverklaarbare aanspoeling in drie weken • (gijsje, dacht ik?) naast de foto in kurzief de tekst : op de kop af drie weken na de eerste aanspoeling onder vreemde omstandigheden de tweede •

deze tweede betreft een jonge man van ongeveer zevenentwintig jaar met onbekende uiterlijke kenmerken, zowel zijn kleding als zijn ras zijn niet van hier •
al deze zaken komen overeen met wat we drie weken geleden schreven over de ook ongeveer zevenentwintigjarige jonge vrouw die op staatskosten in het vijfde jonassonspleeghuis verblijft, herstellend van een zware sjok • over haar meer in kolom zeven op pagina 5 •
het grote verschil tussen haar en hem is dat hij dood is •
de plaatselijke grootheden willen dat het verdronken genoemd wordt, maar de beschermerdokter ontdekte geen water in zijn luchtblazen, en zijn kleding vertoonde geen vochtsporen of plekken • we1 lag zijn gebroken lichaam aan het einde van een greppel die diep de zee in voerde, gelijk aan de greppel die eindigde bij het verkrampte lijf van de jonge vrouw gijftje •

daaronder stond nog een heleboel over de kleren die het lijk aanhad, hoe het lijk eruitzag, wat de beschermers allemaal meenden te moeten vaststellen, maar het kwam er voor mij op neer, dat ik, als ik me nu liet vallen, daar als lijk terecht zou komen, en daar zou ik gijsje geen goed mee doen, en mezelf ook niet trouwens •

nee, zelfmoord plegen zou ik toch maar niet doen, ik begon terug omhoog te kruipen, hetgeen niet erg naar de zin was van de buitenpoort, want die probeerde me naar buiten te persen, de tijdruimte in •

terwijl ik alle krachten die ik kon oproepen gebruikte om tegen de druk van de poort in omhoog te komen, stonden m'n gedachten geen moment stil : als ik eenmaal boven was, zou ik wachten op de volgende tijdboot, wachten tot er niemand meer inzat, en kapen ••• wat vreemd dat ze de sporen naast de greppel niet herkenden als rupsbandsporen, zouden ze geen rupsvervoer kennen, wat zou er trouwens op pagina 5 van die krant gestaan hebben?

prompt verscheen de krant weer voor m'n ogen en bladerde zichzelf naar pagina 5 : in kolom zeven vond ik niets, in kolom zes daarentegen wel : onder subkop : gijftje volhardt : ook gisteren hebben de plegers geen verbetering gevonden in de gemoede toestand van de drie weken geleden van het zeeduin geplukte jonge vrouw gijftje : ze blijft erbij dat ze uit een tijtboot gesmeten is en dat haar paarmaat met even vreemde naam ftoonzjie even tijt tekort kwam en voor goed verloren is in de tijt • als dat allemaal waar is, en zij deze paarmaat lieft, waarom noemt zij zijn verloren-zijn dan goed, of voor goed, zoals ze zelf zegt?

krant, verdwijn, dacht ik, en weg was de krant ••• groot-leven-nog-aan-toe, een plaats waar de tijd nog niet eens de laagste status van bewustzijn heeft toegewezen gekregen, hoe zou ik daar ooit heen moeten, zo'n plaats heeft alleen tijdpoorten voor wetenschappelijk onderzoek, en ik zou nooit kunnen volhouden dat ik een onpersoonlijke belangstelling had voor die plaats, ik zou hoogstens kunnen proberen een tuisrichtingplaats voor haar te kopen en mee te sturen, als een van die dwaze geleerden zover gebracht zou kunnen worden om die t•r•p• mee te nemen en aan haar te geven •

ik begin weer als een razende te proberen omhoog te komen •••