uit gebarsten bladdering

ontspannen wappert zij met haar pootje
(om warm te blijven, zo in haar blootje)
aan een zijde de kille muur,
            vocht uitgeslagen van de kou
de andere kant vol van mijn oog,
            in een stuk gericht op die vrouw
nét buiten beeld, nét niet uit, stoere schoenen
(maar zie toch haar haar, zo om te zoenen)

weg is het jachten, het razen
(zo komt zij op krachten, in fasen)
weerwillig leunt zij tegen mij aan
en zo iemand denkt dat ik haar laat gaan

m'n lief, m'n thuis
zij hoort mij als ruis

gebarsten sauswerk