je kussen

Heel langzaam werd ik wakker. Toen ik mijn ogen opende, keek ik in jouw gezicht, zoals het eruitziet als je helemaal door-en-door gelukkig bent, als er alleen maar hier en nu is en geen dingen die per se gedaan moeten worden, maar wat ik zag was jij niet, het was het groene kussen, schuin omhoog tegen de leunmuur. Zacht gaf ik een kus op je neus, je gezicht loste op in een rimpeling van genot.

Achteraf bedacht ik dat ik eerst een foto had moeten maken voor de ongelovigen, maar meteen daarop zag ik daar de zinloosheid van in: die niet gelooft, kan ook niet zien.