tent en kamp

het brandt in me, het heeft een naam, en het is de jouwe,
je bent het begin van m'n dag, een fluistering,
            mijn lippen sluiten zich over je bij het inslapen, warmte en verlangen,
als ik wegdwarrel in dromen, kijk ik rond, speurend naar een spoor van jou,
koortsig op zoek naar een brug, de andere oever steeds meer wijkend,
en koud waar geen extra deken tegen helpt, geen heetgestookte kachel,
            geen keelbrand van alcohol, niets,
zelfs slaap een verraderlijke vriend, uitgestoken handen afgehakt,
            verdwaald in zwijgend duister,
in problemen sluip je om me heen, ongewild, jouw zuchten verpakt,
woedende wolven weer om jou.

zacht wil je me, voelend jou, en hard wil je me, stellend ik,
en beiden zijn er, maar niet samen, en niet gelijk,
het uit mijn hoofd gestoken reiken maakt me blind, donker tastend,
en jij meent lafheid, angst op je gericht.

wankelend beweeg ik, geluidloos beuk jij tegen 't glas,
scheel mijn blik door koude mist en waterstort,
verlammende niet-verwachting die eist te worden ingevuld,
zelfs geen fluistering om me te ijken,
alleen het kale weten.