blauwgrijze droogte

de regen, zware druppels, geel van woestijnstof, spatten uiteen op wat ze tegenkwamen, dakpannen, boom­bladeren en kaalkoppen – de omgeving veroudert met de minuut – eeuwen zijn levenloos voorbijgegaan als de zon het gevallen water een half uur later verdampt heeft.

niet alleen stoffige troosteloosheid heeft zich over de wereld uitgespreid, ook allerlei onbekende diersoorten zijn meegekomen, giftige duizendpoten met zo op het oog twee koppen en schijnvoelsprieten als nerveus trillende lokhengels, zodat vogels aan de verkeerde kant proberen toe te slaan en hun bekken stuk pikken in het zand waar allang geen prooi meer zit, en zwart-schildige bloedzuigers die je wel van je af kunt slaan, maar die vervolgens buiten je blikveld een nieuw wondje bijten en doorgaan met het leven uit je te zuigen, jeuk veroor­zakend op plekken waar ze wellicht ooit eerder je huid al beschadigden, maar nú zeker niet.

en dan is daar nog de schwoesj die gebruik maakt van het feit dat je je ramen tegen elkaar hebt opengezet om de warmte weg te krijgen, die heel stil op de ene vensterbank gaat zitten, op halve vleugels door je kamer duikt, twee klauwen eten van je bord of uit je pan graait en zich voor je je realiseert wat er gebeurt uit het andere raam laat vallen -schwoesj- als je het niet zelf gezien had, had je het niet geloofd.

horregaas houdt het beest niet tegen, het duikt er haaksnavel vooruit zó doorheen, enkel kettingen van kralen in glinsterende kleuren weerhouden de gevleugelde rover van insluiping – en bach op de achtergrond is ook te­veel van het goede, het maakt de klauwier vleugellam en zelfs vangbaar (de muziek daarna uitzetten is geen goed idee: de schwoesj explodeert – letterlijk – en 't is onvoorstelbaar, hoeveel vuiligheid dat veroorzaakt).

nee, ik zal blij zijn, als die vakantie voorbij is en we weer kunnen klagen over de gewone grauwe miezer.