doorbakken

... ik zet een pan ongeschilde aardappeltjes te koken op het gas, en neem bij het verlaten van de keuken een stukje kaas omdat ik het zie liggen ...

als ik de volgende ochtend wakker word, hangt er een zware en zwarte wolk boven me - bij het opstaan, wat om een of andere reden moeilijk gaat, kom ik met mijn hoofd in de wolk terecht - hoewel het spul van me wegdwar­relt, krijg ik er een stevige teug van naar binnen, het brandt in m'n longen en stinkt als de hel, bijna ga ik er weer van onderuit, maar dan zou ik weleens niet meer wakker kunnen worden, dus daar verzet ik me tegen.

ik laat me op de grond zakken, op m'n knieën, want dan blijf ik (ook al probeert het kolkende zwart me te volgen) op voldoende afstand ervan om min of meer gewone lucht binnen te krijgen - het zwart komt uit de keuken - "de aardappels", schiet door me heen.

ik kruip naar de keuken, draai boven me het gas uit (waarom had ik dat gisteren niet gedaan), adem zo diep in als ik kan, en ga staan: de pan is zwart, de handvatten hangen er wezenloos bij (gesmolten en weer gestold denk ik), er ligt geen deksel meer op en de bodem is rood van de hitte - vanuit geen gedachte pak ik het halfvolle glas water op het aanrecht op en smijt dat op de verkoolde aardappelen - op hetzelfde moment realiseer ik me dat dat zowat het stomste is wat ik kan doen en in een refleks laat ik me op de grond vallen, en maar net op tijd: de inhoud van de pan explodeert na een uitermate kort woedend sissen en zwarte brokjes vliegen alle kanten op omhoog - de pan kreunt en schreeuwt en valt verwrongen van het fornuis bovenop mijn linkerhand voor ik die terug kan trekken, de pijn slaat er dwars doorheen, maar ik word er wel door aangespoord om snel de keuken te verlaten.

bij het dichtgooien van de deur zie ik hoe de vloerbedekking van de kamer ineens voorzien is van donkere smel­tende plekken, waaruit giftiggrijze rookwolken omhoogspuiten, als tralies in een kerker, de planken ondervloer knapt en kraakt - het rugkussen van een stoel begint te knetteren, dan slaan ineens de vlammen eruit - ook de gordijnen geven flakke­rend en loeiend licht.

voor het besef echt tot me doordringt, dat ik in de val zit en nog maar heel even te leven heb (bijna geen zuurstof meer en vlammen die van alle kanten naar me toe kruipen en springen), knalt het grote dubbele huiskamerraam gelijktijdig naar buiten en naar binnen, ik heb het idee dat ik scherven in mijn benen voel inslaan en dat mijn oor afgesneden wordt, maar het levert me wel een vluchtweg op: ik ren bloedend en inmiddels met brandende kleren door de kamer en spring uit het raam - van drie-hoog, bedenk ik dan pas en een van de geliefde uitspraken van mijn vader schiet door mijn hoofd: "er zijn veel manieren om iets onprettigs te doen, kies de leukste uit, dan valt het vast mee", maar verder dan het begin (en een gedachte op de achtergrond over dat dat misschien ook wel voor doodgaan geldt) kom ik niet voor ik net voorbij de rand van het zwembad in het kikkerbadje terechtkom, allebei m'n benen breek en voorover doorval, tot ik uitgestrekt op de bodem knal (op 60 cm diepte) - de vlammen zijn daardoor wel gedoofd, maar ik ben praktisch bewusteloos, dus mijn manier van sterven zal door verdrinking zijn, is vast sneller en minder pijnlijk dan verbranding - ik heb een goed leven gehad, bedenk ik nog, dan niks meer.







doden hebben geen wekker nodig.









alles doet pijn.













dorst...









wat doe ik hier? ik? wie?












zin in patat.







 

p.s.

een dag later sloeg, net om de hoek, de bliksem in met als gevolg een, in een vloek en een zucht, uitgebrande zolderverdieping (gelukkig was er niemand thuis) - dat had hier kunnen zijn, waar de stoppen in alle woningen op datzelfde moment doorsloegen (en acht mensen thuis waren) - jaren geleden hadden dronkelui (of andere vandalen) midden in de nacht de bliksemafleider van het nu door brand beschadigde pand vernield en de huis­eigenaar had het ding nooit hersteld (daar heb ik foto's van).