over de vino tinto uit de vorige alinea

ongelukkig genoeg meende de wijn (bloedrood als het spul was) in de strijd om de wereldheerschappij (binnen de als zodanig niet herkende maar behoorlijk beperkte ruimte van het glas) een gevecht aan te moeten gaan met de kurk die de fles afsloot, waar die bij nadere beschouwing niets kurkigs in zich bleek te hebben, volledig kunststof was, zowel van buiten als van inborst.

je hoeft dus niet gezegend te zijn met een groot voorspellend vermogen om in te zien dat de wijn deze on­voorstelbaar vinnige oorlog bij voorbaat al verloren had, de kurk die geen kurk was gaf immers geen krimp (want dat zat niet in zijn genen, hoewel het nog helemaal niet bewezen is, trouwens, dat dit soort niet-kurken in het bezit kunnen zijn van andere strengen dan langdradige polymeren), maar de wijn, door de in zijn bestaan nog niet eerder vernoemde (derhalve gevoeglijk aan te merken als voorheen onbestaande) inspanningen veranderde langzaam van nijd in azijn en dan duidelijk niet al te beste.

na jaren verwaarlozing in een van ellende langzaam instortend rek in een bedompte kelder, waarbij mogelijk enkele duizenden generaties houtworm meehielpen aan het gestage verloop van de teloorgang van de ooit door een koninklijk timmerbedrijf uit de beste houtsoorten gebouwde flessenopslag in de uit grofgehakte en slecht afgestreken natuurstenen opgetrokken katakomben van een al even majesteitelijk kasteel aan de rand van een lang vergeten rijk aan de periferie van ons bestaan, kwam door een niet nader omschreven toeval (waarbij een lid en een bediende van het huis betrokken waren, maar waarover verder niet gesproken werd vanwege het prekaire van die situatie) het bestaan van het keldergewelf en de inmiddels grotendeels vergane inhoud aan het licht, letterlijk, want het hiervoor omzeilde toeval leunde met te groot gewicht of wilde al dan niet ritmische bewegingen tegen een wand die ooit een deur moest zijn geweest, maar die de moed om passage te verlenen of die juist te verhinderen allang had opgegeven.

de twee menselijke deelnemers aan het ongelukkig toeval tuimelden gelijktijdig wisselend ruggelings en met de handen vooruit van de met een dikke stoflaag bedekte ruwstenen trap (hetgeen een opwolkend effekt had, wat het beeld niet echt verhelderde), waarbij soms iets geraakt werd wat zich ter zijde van de trap bevond - toen het tollende tweetal uiteindelijk de voet van de trap bereikte, was dat nog niet het einde van het geval, want het per ongeluk geraakte behoorde aan ineenzijgende kasten die elkaar aanstootten en elkaars voorbeeld zuchtend en versplinterend volgden - in het van glasscherven dodelijk rode meer dat zich daarbij op de keldervloer vormde, bleken zich nog enkele onbeschadigde flessen te bevinden, zonder etiket weliswaar en zonder verzegeling op de kurk die geen, ja nu weten we het wel.

voorzien van vruchtensuikers, kruidnagel, kaneel en stevig verhit was het ontkurkte spul nog best te drinken, maar een echt kriterium hadden we daarbij niet voor ogen, het was stervenskoud en we wilden zo snel mogelijk dronken worden om diep in slaap te geraken, want van aanvallig bijslapen zou het na dit in scherven gevallen toeval wel niet meer komen - 's konings kerkers lenen zich daar ook niet echt voor.

nog zesendertig uur voordat we royaal onthoofd worden.