woord-en-rijk-dom

vanaf het achterbankje in het schommelende bakje van de hooggaattie (reuzenrad op de tilburgse kermis) bereikte me op het hoogste punt van de rondgang eindelijk de stem van de medepassa­giere, die stukken uit haar kollegediktaat voorlas "misschien kunnen sommige mensen, die heel veel woorden tot hun beschikking hebben, alleen maar op een omslachtige manier uit de doeken doen wat ze vinden ... het kan ook zijn dat ze kicken op dat woordenbezit en het daarom graag willen etaleren", waarna ze me verzekerde dat het over mij en mensen zoals ik zou gaan ... je hoeft natuurlijk niet alles te pikken, maar in plaats van dat ik haar zei, dat ze gerust akuut en per direkt uit mocht stappen, besloot ik 'het' over een andere boeg te gooien:

ondanks dat ik nogal sterk vermoed, dat je kollege-diktator het in eerste instantie niet specifiek over mij had, hoewel je dat beweert, zal ik wel op die manier op de zin "misschien kunnen sommige mensen, die heel veel woorden tot hun beschikking hebben, alleen maar op een omslachtige manier uit de doeken doen wat ze vinden" ingaan:

het nadeel van veel woorden tot je beschikking hebben (ik beklaag me niet, want ik weet dat dat morgen voorbij kan zijn door 'n ongelukkige tik tegen de hersenpan, of eentje aan de binnenkant ervan) is, dat ze allemaal ge­bruikt willen worden en dat veel van de zinskonceptie-tijd gestoken wordt in het voorkómen van tweemaal het­zelfde woord in één zin, een alinea of een 'artikel' - en soms een onzinnig terugverlangen naar de tijd dat en toen en toen en toen niks uitmaakte ...

ha, ik lach bij't zien van dit geraas, zong bianca castafiori (of woorden van gelijke strekking) en al het glaswerk barstte uit de strip ...

soms leidt dat overlappende herhalingsvermijdingsgedrag tot onvoorspelbare komplexiteit in zinsbouw (ik doe hier m'n best om omslachtig te formuleren) waar een simpel "ik ben het er niet mee eens" zou voldoen - de minder woordrijken of spraakluierenden voegen dan graag uitdrukkingen toe in de taal van de hedendaagse mode ('hype'), met als uiterste konsekwentie een ramp van geldingsdrang als mark frutte die geen fatsoenlijke zin meer kan uitbrengen zonder te vluchten in nieuw-nederlands, terwijl hij intelligent en elokwent genoeg was vóór hij zich daartoe genoodzaakt voelde (althans, zo heb ik mij laten vertellen) ...

óf er iets waar is van "het kan ook zijn dat ze kicken op dat woordenbezit en het daarom graag willen etaleren" en hoevéél dat is, weet ik niet, maar zo'n etaleur vind ik mezelf in ieder geval niet, tenzij het in een specifieke 'geschiedenis' iets toevoegt aan de sfeer ervan ... wel merk ik, sinds ik getuige was van het verdwij­nen van de woordenschat waaruit ma kon putten (en de snelheid waarmee dat ging), dat ik harder probeer om synoniemen voor begrippen te vinden dan strikt genomen nodig is, om woorden die aan de rand van de pan liggen af te koelen naar het midden van de woordensoep te halen, waardoor de bruikbare en beschikbare hoe­veelheid toeneemt, maar waarbij soms woorden naar boven gehaald worden die net niet (of helemaal niet) passen in het te vullen gat in het betoog, met als gevolg dat dat een onverwachte andere kant op gaat, een zijpad wat teruggebogen moet worden, of, alas, de aandacht van de hoofdweg afleidt ...

zolang ik niet probeer om dwang uit te oefenen op de woordenstroom, vindt die zélf een methode om opgeno­men te worden in de (oorspronkelijke) hoofdstroom, die uiteindelijk niet dezelfde hoeft te zijn als waarin ik in mijn roeibootje probeerde weg te zeilen (vandaar blijkbaar dat 'oorspronkelijke' hiervoor tussen haakjes ge­schreven wilde worden) ... geen dwang dus, maar volledig loslaten kan ook niet, want dan verdwaal ik zelf en word tenslotte gekleed in dwangbuis het huis uit gevoerd ...

jaja, het is een dunne scheidingslijn, zei einstein, tussen de wetenschap van het heden en de fantasie van morgen ...

allemaal gekkigheid, sputterde freud tegen, gesublimeerde sex vanuit het idee dat je je eigen god kunt spelen ...

jung klapte zachtjes tweemaal in z'n handen, wat freud als applaus opvatte, maar door de ober begre­pen werd als de bestelling van een verse fles absinth ...

gevleugelde wezentjes dwarrelden als motten om de brandende kaars, maar in tegenstelling tot de fladderende imago's van de klerevreetzakken zorgden deze vliesvleugeligen er wel voor dat ze een veilige afstand tot de flakkerende warmte bewaarden ...

begrijp jij welke gedachte dit verlichte wezen ons probeert over te brengen, vroeg de ene elf in mijn gedachten ...

de andere schudde met zijn (m/v) hoofd, waarschijnlijk om ons te laten genieten van het kleurenspel van diens/heur wapperende haren, en fluisterde, net zo onhoorbaar, dat de brandstof bestond uit stearine, een stof die niet dacht, die zich niet verzette, maar (inderdaad) die zich wezenloos door het bran­dende lontkatoen liet opsouperen ...

ach ja, zuchtte een, waar is de tijd van vloeiende nektar en brandende was, die verhaalde van verre streken, die geen ooit gezien had, maar wellicht in een ander leven ...

nummer twee wachtte tot jung een paar slokken had genomen van zijn door de ober goed met verse groene geesten gevulde glas en verdronk zich toen huilend in het resterende vocht, dat met zijn/haar bijgevoegde massa precies tot aan de rand kwam van het handgevormde produkt van een eeuwen daarvoor overleden glasblazer met stoflongen (geen druppel verspild, was de laatste gedachte die uit het glas opborrelde) ...

jung maakte er een notitie van, terwijl freud stomdronken tegen de grond sloeg (en die sloeg net zo hard terug, murmelde einstein 1243 km verderop, voor hij zijn snor voorzag van een fraaie schuim­streep uit een pul königsbräu weizen, van de tap natuurlijk) ...