tweestedenland

opgeraapt, door onbekende(n) zorgvuldig uit vermoedelijk omvangrijk genaaid-gebonden boek gescheurde en weggegooide pagina 171 (blanko achterzijde), een boek wat mogelijk "tweestedenland" heette (anders moest de bedrukte zijde van het gevonden blad de laatste pagina zijn van een hoofdstuk waarvan die titel de naam was) ...

[...] en dagelijks schrijft hij zijn vrouw, terwijl ze in het raam van hun slaapkamer liggen, zij daar en hij hier - zij kijkt lachend naar zijn woordgebruik en alle meebedoelde betekenissen, ogen vol liefde, en laat zich met de warmte van zijn schrijven volstromen - met de zon afwisselend en soms gelijktijdig op hun hoofden, de zon die op zoveel plaatsen genietend en steunend getuige is van lief en leed, tot de liefhebbers het gevoel krijgen dat het heetste schrijven de afstand tussen hen niet meer ontkennen kan, terwijl er nog steeds ongebruikte toepasselijke woorden te over zijn - waar zij zich niet bewust van elkaar af bewogen hebben, lijkt het of de tussenruimte groter geworden is en groeit, alsof het land gebroken is en de beide delen ervan uiteendrijven ...

 

donkerrood geschoeid

weer een uitgescheurde pagina gevonden, min-of-meer tweezijdig bedrukt, zonder pagina-aanduiding dit keer, alsof de volgorde van lezen niet belangrijk is, uit hetzelfde boek, wat dus niet "twee­stedenland" heet, want de pagina's (van dit hoofdstuk) zijn anders gekopt ...

[...] maar toen ze geen aanstalten maakte om in beweging te komen, liep hij om haar heen, en pakte haar met een arm om haar middel op - zij liet dat toe, trok haar benen op, zodat hij niet over haar voeten kon struikelen, en met haar rode schoenen als waarschuwing voor de rest van het publiek voor hen uit, liepen ze op zijn benen de zaal uit (de deuren zoefden automatisch open en dicht), een lange gang door en een kamer in aan het einde daarvan - onderweg merkte hij dat er iemand bij was gekomen, iemand met een lichte tred en een jong parfum, maar hij keek niet om, er wervelde geen verstoring door de lucht om hen heen - de kamer was ingericht als een magazijn met stellingen langs de wanden, op een tafel stond een doos waarvan het deksel er schuin tegenaan gezet was, bovenin de doos lagen op zorgvuldig opgevouwen kledingstukken twee dezelfde pakjes ...

rustig liet zij haar voeten zakken, en toen hij voelde dat ze stond, liet hij haar los - ze draaide zich om, kuste hem zacht en zei: "hier en nu, zoals we afgesproken hadden" ... maar ze hadden niks afgesproken, want toen hij de pakketjes een half leven geleden van haar ontving, had ze alleen maar verteld dat hij zou weten, wanneer het de tijd was om ze te openen ... ze pakte de pakjes uit de kledingdoos en gaf er een aan het meisje wat naast haar was komen staan - "zij zou onze dochter zijn, als ...", fluisterde ze en onmiddellijk wist hij dat het waar was, herkende haar ook, al mopperde z'n verstand dat dat niet kon ...

de al-dan-niet bestaande dochter ging de gang op voor een bezoek aan het toilet en de beide anderen keken haar na, elkaar aan, en zwegen al kijkend - de tijd verstreek, terwijl hij zich afvroeg, of ... maar hij deed niks, buiten kijken en genieten van wat hij zag - na een eeuwigheid hoorden ze hun jongere uitgave dansend en zachtjes zingend terugkomen, plots was hij kwaad op zichzelf, want weer had hij een gelegenheid voorbij laten gaan - "nee", zei zij, "dit is wat er nu is, het méér wat jij meent te missen, zou uiteindelijk een mínder blijken, want jij bent de enige die dit, die zó met mij omgaat ... niemand anders zou mij zo mogen oppakken, of dúrven, nu we het daar toch niet over hebben, per slot van rekening ben ik hoogleraar seriële manifestaties, en dat klínkt niet alleen onaantastbaar, maar is het ook, en zometeen weet je het weer" ...

met de dochter kwam de zon weer binnen en werd het tijd om de massa's weer op te zoeken - gearmd nu liepen ze naar de zaal toe, de dochter als de meimaand om hen heen dartelend - toen hij de deuren opnieuw hun kun­sten wilde laten vertonen, hield de roodgeschoeide hem tegen en kuste hem, niet losjes nu, maar als een volle zomer op zijn mond, waarvan de vezels, cellen, met haar lippen verhalen en ervaringen uitwisselden, die in uit­geschreven, gedrukte versie meer pagina's nodig zouden hebben, dan er door de bomen in het oude regenwoud van voor de kaalslag aan papier had kunnen worden geleverd, en in ettelijke van die levens was er een dochter zoals er in dit leven géén was, en een groot deel van de tijd die zij in die kus voor de deuren doorbrachten, gin­gen die niet voor niks niet open, maar omdat zij daar gewoon niet stonden - de dochter was mee opgelost in die aan- en afwezigheden en uiteindelijk niet meer teruggekomen ... de deur ging open en dicht, volgens de rest van het gezelschap was er niemand weg geweest ... het pakje in haar hand vertelde wat anders ...

 

vergaand

als derde kwam 't volgende fragment met enige terughoudendheid en tijdens het ochtend­gloren met fluisterende vleugelslag door het open raam naar binnen fladderen... wat een mooie dag, en dan te weten dat er daar in de normale wereld rond deze tijd al tientallen van waren geweest, in toenemende mate van warme heftigheid ... vermoedelijk had het vlin­derding hem bij binnenkomst lichtjes beroerd, want hij kroop omhoog uit de uitputtingsslag die de slaap de laatste tijd voor hem was, met steeds maar weer het wachten op iets nieuws uit het oude boek, het leek wel zijn levenswerk te worden, dat wachten ...

[...] wist hij ook zeker dat de wereld, zijn wereld in ieder geval, zou vergaan, als hij niet voor 's middags vier uur een oplossing, een antwoord had gevonden op een vraag die zij hem gesteld had, ook al was het in een droom ... nog steeds tussen slapend en wakker in viel zijn oog op de wekker, en met de zichtbare geruststelling, dat het nog bijna een uur zou duren voor die af zou lopen, draaide hij zich om, want hij wilde de rest van de droom ook meteen maar meekrijgen ...

de wekker, daar was hij doorheen geslapen, en nondepluum, niet zomaar, een minuut of tien of een half uur, nee, toen-ie z'n ogen weer open deed, was de zon allang over z'n hoogste punt, en volgens het wekmormel, dat onschuldig volhield dat het nog af moest lopen, was het kwart-voor-vier, en niks had hij bedacht, terwijl hij zo zeker wist, dat hij z'n antwoord allang wist, zelfs de juiste manier bedacht had om het haar zo te vertellen, dat liefde en spanning gelijk op bleven gaan - en hij wist niks, niks meer, zelfs niet dat er geen vraag gesteld was, in ieder geval niet door haar, al zeven jaar niet (alweer die zeven die hem zó hartnekkig -nee, niet met 'n d- achtervolgde, dat hij 'm in een dronken badplaats zowel in dun als dik, als in een standje 69, op z'n polsen had laten tatoeëren) en het was nog maar de vraag, ha ha, of ze er ooit nog wel een zou stellen, aan hem dan ...

maar hij herinnerde zich ineens wel, dat de wereld niet zou vergaan, omdat alle in de lucht hangende antwoor­den die gegeven waren, voor stabiliteit op de beursvloer gezorgd hadden en er niemand was die op een onbe­zonnen moment de stop uit het bad zou trekken, waardoor alle bakstenen bovenlandhuizen onderwaterkastelen zouden worden - was eindelijk recht gedaan aan de steenbakkers die al jaren hun ovens met kieuwen vulden, want je wist maar nooit ... waarom werd hij niet wakker, nu, uit die droom die steeds meer onzin aan elkaar probeerde te rijmen, zonder schema of metrum, en tot overmaat van ramp, ook nog zonder sjuut en katarsis ...

 

orikami

gisteren lag het er nog niet, weet ik zeker, maar vanochtend, bij het opschudden van m'n bed (vooral om het kussen vrij te maken van de losse gedachten die er elke nacht uit m'n hoofd vallen), kwam er een minutieus kleingevouwen velletje papier tussen de lakens uit - bijna alsof iemand geprobeerd had om me met een binnengegooide prop wakker te krijgen - laat ik, ter waarschuwing van erg originele naäpers maar alvast zeggen, dat zulks nutteloos is, als ik slaap, ben ik vertrokken, weg, en zo'n boodschap bereikt me helemaal niet ...

[...] de vierde poging wist hij dat het nutteloos was, want op dat moment was het oppervlak zo verkreukeld, dat elke weerspiegeling er als iets toevalligs uit moest zien, zelfs voor diegene die lichtmorse verwacht ... en zelfs als het patroon ondanks de foute bijvonken af-en-toe herkenbaar leek en letters opleverde (mogelijk valse treffers), dan nog durfde hij niet te verwachten dat ze zijn liefdesverklaring voor vol zou aanzien ... want zou dat bibberend lichten niet een bewijs van ingedronken (over)moed kunnen zijn?

ook al wist hij, dat zij wist, dat hij het vluchten in drank, of wat anders, allang achter zich gelaten had, ruim voor hun tijd samen al, omdat hij tamelijk zeker wist dat zijn hoofd met die ene ontsnapping al genoeg mazzel gehad had om niet een tweede tocht terug uit die donkere vergetelheid en de pijnlijke agressie die hij vandaaruit bij vrienden en vreemden over zich afriep te kunnen doorstaan - en bewijzen dat die stelling niet klopte, leek hem vooral erg spilziek, meer nog, gewóón zíék ...

 

opgelucht

dit was meer het vermoeden van een velletje drukwerk achter een besneeuwde ruit, dan een konkrete boekpagina in m'n handen - de tekst erop was echter goed te lezen en terwijl ik m'n best deed die zo snel mogelijk over te tikken, gleed het blaadje onder druk van beukende sneeuwjachten langzaam over de ruit naar beneden, en ik verwachtte dat het, eenmaal over de vensterbank heen geduwd, aan 'n dodelijk vrije val van achttien woonlagen zou begin­nen - je begrijpt dat ik dít stukje pas later schreef en dat ik niet beneden in de metersdikke sneeuwlaag ben gaan zoeken naar het stukje papieren bewijs ...

[...] was natuurlijk door het hele huis hoorbaar - vreemd dat geen van de anderen aanstalten maakte, om de bezoekster binnen te laten ... bij het openen van de deur was het eerste wat hij voelde een ijzige wind, en vermomd daardoorheen de lichte geur die hij meende uit duizenden te kunnen herkennen, maar dat zou hij zich wel verbeelden, want zo goed was z'n neus niet - bovendien verwáchtte hij natuurlijk haar aan te treffen aan de andere kant van de deurstijl ... zien deed-ie haar echter niet en dat bevreemdde hem - terwijl hij rondkijkend naar buiten liep, zelfs om de hoek van het huis keek, bespeurde hij hoe de geur van haar aanwezigheid uit de wind verdween - enigszins teleurgesteld liep hij het huis weer in en deed de voordeur dicht - het was nog veel te vroeg voor spoken, dus wie had er dan aangebeld en zijn neus een dwaalluchtje voorgehouden?



 

weggeblazen

nog meer bladzijden zag ik, uit het raam kijkend, op plekken waar ik er niet bij kon, door een regenbui vastgeplakt aan een platdak verderop waar ik op uitkeek, in een v-vorm ge­vouwen aan 'n feestslinger in het voor de rest van 't seizoen gesloten buurthuis, als natte papierproppen verwerkt in wat voor een kunstwerk door moest gaan - langzaamaan voelde ik me weer wat warmer worden, zou eindelijk de zomer ...