De typografische punt, de kleinste typografische eenheid. Een grotere eenheid is de Augustijn of Cicero, die twaalf typografische punten groot is. Toen in het begin elke drukker z'n eigen letters sneed, was het vanzelfsprekend dat daar geen standaard voor was: Eenieder sneed z'n letters zo hoog en dik als hij wilde. Toen in 1490 de lettergieterij een zelfstandig bedrijf werd, los van de drukker kwam te staan, was dit een zeer storende factor. Er werd wat dat betreft wat aangeklooid. Pas in 1737 werd een soort standaard ingevoerd: Fournier (Parijs) nam de lokale eenheidsmaat (de Voet), verdeelde die in twaalven, elk van die delen weer in twaalven, pakte twee van die kleinste eenheden bij elkaar, en noemde dat een punt. Twaalf punten is een Augustijn (dat levert het volgende op: 1 punt = 2/144e voet; 1 voet is 72 punten, en dus 6 augustijn). Het systeem sloot nog niet als een bus, want andere steden gebruikten de maat wel, maar ze hadden de maat opgehangen aan de eigen lokale 'voeten'. Rond 1770 bracht Didot eenheid in het puntensysteem, door de algemeen erkende 'koningsvoet' als eenheidsmaat te nemen. De standaardmaat is voor Nederland en Frankrijk de augustijn en voor Duitsland de cicero (genoemd naar de grootte van de letters gebruikt in een uitgave van een werk van Augustinus (1467), en van Cicero's Brieven (1466). De pica is de eenheidsmaat die in Engeland en Amerika wordt gebruikt (De pica is ongeveer 1 punt kleiner dan de augustijn. Deze eenheidsmaat is ook twaalfdelig, maar dateert al van 1683).