1. ferme taalstoot;
  2. verstikkende oprisping;
  3. .
  1. binnenin rommelt het al op een reuze manier, een lachkramp is onderweg, maar je probeert je in te houden, langzaam vertonen je mondhoeken haarscheurtjes, je ogen glimmen alle kanten op, wangen bollend, korte raspgeluidjes ontsnappen door de neus, en dan uiteindelijk, tegen je zin (mogelijk), maar ontegenhoudbaar, spat je mond wagenwijd open en bulderkaatst je lach door de ruimte, alle aandacht naar zich toetrekkend, en degene die het verschijnsel veroorzaakte krimpt roodwordend ineen, of gaat zo mogelijk nog heftiger met de tanden bloot, ha, ha, ha, ha, tot de lucht op is en alsnog roodhoofdigheid optreedt;
  2. kan onbedaarlijke hinder opleveren (zie ook: bek 1,1);
  3. dat was lachen, heel even dan, maar overspannen (: "m'n rib, m'n rib", riep johanna, "hou op met grappen maken" uit: verschrikkeld genest verleden, 1949, e.v.).
  1. iemand op 'n blad plakken;
  2. iemand bladgeplakt de wereld rondsturen;
  3. zo snel van lokatie wisselen dat het meubilair verdampt;
  4. .
  1. blust binnenbrandjes na urling/urreling;
  2. veiligheidsdienst met volgsporen;
  3. .
  1. verwarmer van bladlijm;
  2. bladplakker;
  3. .