Naast het Drinkven zat een klein, min of meer rond, gat in de bodem, waaruit altijd warme lucht omhoogkwam (na regen en sneeuw: stoom), vaak geluid, en soms dampen die niet altijd ongevaarlijk waren.
In lang vervlogen tijden moet er een tempelcomplex omheen zijn gebouwd (de resten daarvan zijn nog duidelijk zichtbaar aanwezig) en werd het luidruchtige 'zuchten van de moeder' als een voorspellend of waarschuwend orakel gebruikt, waarbij door kruiden in de aardopening te strooien een hallucinogeen gas werd opgeroepen, waardoor een jong meisje, de priesteres, in trance gebracht werd en wild gebarend allerlei kreten uitstootte, die door andere tempeldienaars (waarschijnlijk naar behoefte) werden geïnterpreteerd. Een aardbeving in de zevende eeuw deed de tempel instorten en sloot de opening tijdelijk af. Een eeuw of zo later was de druk in de pijp zo hoog opgelopen dat het puin met een forse knal uit de opening werd gestoten. Daarna was het warme zuchten (al dan niet met stank en stoom) weer terug, maar de plaats werd vooralsnog als onbetrouwbaar beschouwd en gemeden.
In de elfde of twaalfde eeuw werd er een ongemetselde toren met kieren en een deksel overheen gebouwd ... stank en stoom bleven voortaan uit, maar vanaf dat moment ging de warme lucht nog vaker vergezeld van geluiden. De plaats werd toen, de tijden en de religie waren veranderd, eerbiedig 'het zuchten van god' genoemd.
Aangezien iedereen eigenlijk wel wist waar het over ging als iemand 'het zuchten' zei, werd dat later (sinds de verzelfstandiging van Tjambar ook officieel) de plaatsnaam. De zuchtende pijp die op een paar meter diepte al vanwege een bocht niet meer te bekijken is, loopt misschien wel onder het Drinkven door, dat bevriest namelijk nóóit, en soms, in midwinter, lijkt het ven wel te koken zoveel stoom als er zich dan boven vormt (ik weet, dat dat echt niet zo is; het ven is dan wel niet bevroren, maar er in de winter in gaan zwemmen laat ik met liefde en plezier over aan vissen, Toeroe-otters en vogels in een vet verenpak).