Uw browser ondersteunt geen JavaScript of JavaScript-ondersteuning is uitgeschakeld.
Als gevolg daarvan ziet u slechts een zeer beperkt gedeelte van alle pagina's.
VAN RASSERS EN RENTEN
een letterlijk en figuurlijk blokboek;
als het u voor het blok zet,
probeer er dan mee op goede voet te komen.
blok 01
op de bazis een soort mensachtig figuurtje, zwart slangemens, in de geplette linkerhand een grote mond met tanden die geen tandarts ooit gezien heeft, de rechterhand tegen de zijwand kapot geslagen, tot er ter hoogte van de duim een lange dunne nek uit komt, met op de top twee diepzwarte glurende ogen die een lichtbron binnendringen: een mannetjesrasser en een vrouwtjesdito, die het mondelingzoenen beoefenen, hand in hand.
achter haar trippelt een knotsboomachtig wezen op drie voetsels, dat glamp heet en onze rassers een warm hart toedraagt, hoewel hij dat niet heeft (het glamp-zijn is een hartloos/harteloos stadium in het leven van de rasser, namelijk het voorlaatste voor de wedergroei; het laatste is nog niet juist omschrijfbaar, het zit in de grond).
"hallo, ik ben mezelf, voor zover mogelijk."
de naam van de spreker is tavo.
hij is het prototiepe van de volwassen rasser in een voor die tijdsgroep karakteristieke praathouding: de voeten lichtjes gespreid en geopend, de armen over elkaar, de handen ingetrokken, oog en mond open en het hart in rusthouding.
tavo zal jullie proberen wegwijs te maken in zijn wereld, gehuld in een spreekwolk van onvermogen en dubbele punten.
het eerste introduksieplaatje laat een nieuwe zien, dat is een rasser die pas uit de grond is gekropen, hij is onstabiel, houdt van huppelen, bestaat voor het grootste deel uit hart, heeft een klein hoofd, dat ongeveer volledig in beslag wordt genomen door twee wijd uitstaande ogen met grote kijkgaters, om toch maar niets te missen.
na zes tijdjes nieuw te zijn geweest, gaat de rasser een andere tijdsgroep in: dan is hij twaalf tijdjes jong, vierentwintig tijdjes groot, daarna twaalf tijdjes oud, vervolgens zes tijdjes glamp en nogmaals zes tijdjes vertoeft hij in de grond, waarna hij weer nieuw wordt.
van nieuw tot jong slijten (door ervaring wijzer dan niets) de punten ven het hart, verandert de simboliek van het verstand van streep via druppel naar punt (sirkel), verschijnen tien tanden in de mond, waarvan vijf onder en vijf boven.
die tanden zullen langzamerhand weer verdwijnen (tegelijkertijd worden dan een rapport van overbevinding en een van vermissing uitgeschreven) en wel zó, dat een grote zeven, een oude drie, iets later een en later geen tanden in de mond heeft, terwijl bij een glamp zelfs de mond de mist in is (je kan me de boom in, maar dat komt pas later).
ook het hart neemt af in omvang (en inhoud), waarbij de wand steeds harder en steviger wordt; een oude heeft alleen nog maar hartwand en een glamp niets meer (hoewel dat natuurlijk een kontradiksie in de termen is).
bij een jonge treedt de eerste verschijningsvorm van stabiliteit op, daarom wordt hij semistabiel genoemd, zijn kijkgaters worden kleiner en zijn geheugen gaat van sirkel naar driehoek (of tweedimensjonale piramide).
een grote is halfstabiel, hij begint met zeven tanden en wordt er met slechts drie oud (wat een verliespost, die kun je wel op je buik schrijven, tussen die twee handen, die niet van jou zijn, maar er toch op gehouden worden), de driehoek van zijn verstand wordt een vierhoek.
een oude, ach, ik laat twee van hen zelf aan het woord: "wij zijn twee ouden...", "ze zeggen dat wij plantaardig doen", "gelukkig zijn wij stabieler dan die nieuwen".
genoeg, ik ga weer verder: zij zijn metastabiel en niet vierhoekig van verstand, maar vierkant en dat is eigenlijk niet eens zo'n slecht idee geweest: als zij glamp worden en in de aarde verdwijnen, worden hun verstanden gewoon tegen elkaar gezet in alle richtingen, een geheel vormend (anderen noemen dat misschien het univerzele brein, maar als ik dat zou doen, zou het plagiaat zijn), waar hun resten tussendoor glijden in de tijd dat zij noch glamp, noch nieuwe zijn, je weet wel, die tijd die we kennen, waarvan we weten, dat hij er is, maar waarvan we niets met zekerheid kunnen en durven zeggen, is het kroeg of is het kater.
als een nieuwe uit de grond groeit, neemt hij niet één blok op (zijnde de hersenen) van één glamp, maar hij trekt een streep door de rekening van het verleden, want zijn verstand wordt niet dat van één eks-glamp, maar dat van gedeeltes van een aantal eks-glampen, gebundeld in een streep.
dit geheel van tijdsverschijnselen noemt men de tijdjeswet.
hiertegenover stellen zich de overkijker en de hulpsteun op, want zij zeggen, dat ze daar niet onder vallen.
de overkijker, dat wil zeggen, hij die alles overziet, de grote baas, zegt hierover: "wij heten overkijker en zijn alziend, alproevend en vooral alstabiel en altijd" en juist in dat "... alstabiel en altijd ..." zit dat, wat hem tot ontduiker van de tijdjeswet stempelt.
nu zal ik proberen een duidelijke omschrijving te geven van het uiterlijke beeld wat onze overkijker geeft: hij heeft de lengte van een normale grote maar zijn hart is dat van een oude, zijn mond bevat nog steeds een volledig gebit, maar dat wat hem anders maakt, bevindt zich boven zijn mond: zijn ogen: zij zijn samengesteld uit honderden kleine oogjes, die zeshoekig zijn, maar als gevolg van de luiheid van de tekenaar steeds als rond zijn aangegeven.
aan de achterkant zijn zijn ogen beschermd door een plaatvormige beenderschijf, waaromheen de uiterste oogjes gluren. hij ziet ongeveer alles wat er om hem heen gebeurt.
om van dat ongeveer alles helemaal alles te maken heeft de tekenaar hem bedacht met twee zie-sprieten, dat zijn beweeglijke orgaantjes met één groot oog bovenop, een oog wat tevens oor is en als dat gewenst is, ook kan spreken ... bij normale rassers zijn de oren ingebouwd.
wij rassers kunnen spreken met de mond open en dicht, dus zonder ekstra bewegingen.
waarom staat buiten de overkijker ook de hulpsteun niet onder invloed van de tijdjeswet en wie is hij?
de tweede vraag krijgt als eerste een antwoord uit de mond van de hulpsteun zelf: "hulpsteun is de naam; doktor everhardus hulpsteun; ik ben het denkend brein wat achter de schermen moet bestaan om een baas als de overkijker aan de macht te houden; ik sta tussen de overkijker en het volk in; ik kan moeilijke gedachten vormen, zó moeilijk, dat ik af en toe moeite moet doen om ze zelf later weer uit te kunnen puzzelen; ze zeggen weleens dat de overkijker onbegrijpelijk spreekt, welnu, alles wat hij zegt, wordt door mij als woord gevormd, gerangschikt volgens een alleen aan mij bekend schema en als zin in zijn mond gelegd (maar goed dat hij altijd zijn tanden zo goed poetst, anders zou ik vaak mijn handen moeten wassen); ik kan echter ook verstaanbare en begrijpelijke taal uitdenken."
tot zover de hulpsteun over de hulpsteun.
nu het antwoord op de eerste vraag, de vraag, waarin hij van de andere, echte, rassers verschilt: hij is vér vóór op het gebied van tandevolusie en oogdegenerasie; de funksies van zijn hart zijn op het motoriese gedeelte na door zijn hersenen overgenomen; hij draagt een bril met zelfgeslepen glazen, model ge-improvizeerde dienstfiets; hij heeft drie tanden, een boven, over de gehele breedte van zijn mond, en twee onder, elk een halve mondbreedte, en maar twee vingers, aan elke hand, terwijl rassers er normaal drie hebben.
nu zullen we eens over onze wereld praten en over het hoe en waarom van sino en dria.
onze wereld was een platte schijf, zachtjes schommelend op water drijvend; de grondvesten ervan waren van hout-in-lagen, waarboven zich de laag bevond waar wij rassers uitkwamen en ingingen, een levende laag, met een zeer hoog gehalte aan intelligensie en zuiverheid.
slechts tweemaal was door ons vervuiling gekonstateerd en die had de overkijker en de hulpsteun doen ontstaan.
waaruit die vervuiling bestond, of waar die vandaan kwam, we weten het niet, noch waar hij heen gegaan is, als hij ten derde niet nog ergens in of onder onze leeflaag in sluimertoestand voortleeft.
heel lang geleden, dat wil zeggen, voor mijn voor-vorige leven een aanvang nam, begon het water aan de kanten van onze wereld te stijgen en het leven werd in het midden van de schijf droger, humorloos en harder.
de rassers die daar ontstonden leefden korter en verschrompelden, ze bereikten nooit de normale lengte en er onstonden er steeds minder.
nu wonen en leven er nog achttien en als er geen nieuwe bijkornen zijn er daar over zeven tijdjes geen meer.
wonen en leven zijn bij ons hetzelfde; het is gewoon: zijn, bewegen, doen, doen, samen een idee koesteren tot het rijp is en dan uitbroeden en opvoeden tot het een vaststaand begrip is, onderdeel van ons en van hen die na ons komen...
onze wereld trekt krom, nee, zij trekt steeds krommer, dat denkt onze hulpsteun tenminste en (anders) zakt (hij) weg in het water.
van de hulpsteun komt ook de teorie dat de wereld hoogstwaarschijnlijk een beeld is van het brein van de wrochter. soms is de hulpsteun niet aanspreekbaar, omdat hij dan namelijk (in gedachten opgesloten) in gesprek probeert te komen met die schepper om erachter te komen waar het met diens brein misging en óf en hóé 'wij' misschien voor ont-misgang kunnen zorgen. diepe gedachten, die ikzelf niet helemaal bevadem.
het water veranderde een hoop in ons leven: een paar rassers die net glamp waren geworden hadden zich dicht tegen de rand van de wereld geplaatst en toen die zich krom begon te trekken (we nemen dit kromtrekken maar aan, aangezien er geen andere teorie inzake dit onderwerp bestaat), spoelde het water met eventuele verontreinigingen rond hun hechtingen (hechtingen zijn glampen-voetsels / oorspronkelijk kenden wij water alleen van zien en horen zeggen) en in plaats van dat zij op tijd kleiner werden en de grond in gingen, werden zij groter en kregen takken en zijtakken en af en toe bladeren.
die bladeren kwamen uit knoppen, rolden zich uit, werden groter, verkleurden en vielen af, dood.
tijdens hun leven hadden zij een goed-georganizeerd produksieproses op touw gezet, waarbij zij onbruikbare materialen in voor hen nuttige omzetten.
de stof die zij daarbij als overbodig afstootten, was weer gezond voor ons, het was namelijk zuivere zuurstof en daar leefden wij van, dat aten en dronken wij, om in termen te vallen die wij van de renten (zie verder) overgenomen hadden.
ook al waren die glampen boom geworden (zo wilden zij genoemd worden), het water had hen niet helemaal veranderd!
zij praatten en dachten nog steeds als rassers en in tijdjes en toen hun tijd gekomen was om in de aarde te zijn en zij er zich nog steeds bovenop bevonden, staken zij figuurlijk de letterlijk niet zo erg beweeglijke koppen bij elkaar en zij besloten (uit onmacht en getuigend van slecht gekozen modewoorden) "hoewel het te gek was, niets aan hun situasie te veranderen en geduldig hun lot te dragen" en zij zwoeren elkaar trouw tot een zekere dodelijke handeling van wie of wat dan ook hen zou te gronde richten zonder kans op een gerechtvaardigd nageslacht; wanprodukt van deze gerechtelijke dwaling ...
niet alleen de glampen ondervonden minder en een ander bijsmaakje aan de zaak van het water, waarop zij in het vervolg biezonder moesten letten (het zaakje dan ...): ook spiksplinternieuwen toonden besmettelijk te zijn voor het vreemde iets, dat het water was of bevatte; ook zij ondergingen een vreemde invloed, met een voor rassers vreemde uitslag in hun frekwensieslag, die vroeger de oplossing was van alle persoonlijke problemen, waarschijnlijk omdat het er zo weinig waren ...
er waren twee splinternieuwen, niet meer en niet minder, op wie het water zoveel vat had, dat zij veranderden, maar tevens zo weinig, dat zij rassers bleven, alleen, rassers mét iets anders ...
er ontstonden nog twee andere soorten kreaturen, waar ik later nog eens uitgebreid op terug kom, maar die ik nu enkel vluchtig zal omschrijven: één soort bestaat uit dingen die geen eigen wil hebben en waarvan de meesten gezegend zijn met de afwezigheid van (gezond) verstand en intelligensie; de tweede groep beweegt zich op viervoetige manier, waarbij de handen als twee voeten dienst doen en de onderbenen het tweede stel voeten voorstellen; die tweede groep is in het bezit van een sterk ontwikkeld zicht, gehoor en reuk en (bovendien) het vermogen om op een verstaalde emosieloze wijze het waargenomene op verzoek te reproduseren ...
dat was voorlopig genoeg over die twee groepen, waarvan de eerste de grawgroene wordt genoemd en de vertegenwoordigers van de tweede de grijzen of grofgrijzen.
we vallen nu terug op het hoofdmotief van dit blok: die twee splinternieuwen, en weer valt de vraag (maar nu zacht, want onze vraag heeft een schriftelijke kurzus valbreken gevolgd; och, onze kwestie heeft nu alleen maar armen, benen en nek gebroken, maar kan, alvorens af te glijden in de diepte en de hoogte van de dood, zichzelf nog uitsplitsen in de woorden): wat maakt hen dan zo verschillend van de rest van ons?
wel, toen zij nieuw werden, hadden zij iets op hun hoofd, wat wij haar hebben genoemd en wat groeide en groeide en groeide. de stand en de vorm van de ogen was anders en ... even wachten, laat ik hen eerst even aan jullie voorstellen: de ene, die met die gebruinde stem, noemden wij sino en een jongen, de andere, die een blanke, klaterende stem heeft, werd door ons dria en een meisje genoemd.
dat jongen en meisje lieten wij slaan op het hart: dat van sino was plat en liep in een langwerpige punt uit, dat van dria vertoonde bestipte rondingen aan de bovenkant en een afgeronde en ingekeepte onderzijde. de jongen werd in onze gesprekken hij genoemd, het meisje zij.
de ogen van zij (van zij werd later haar) waren afgeplat en hadden horizontale puntige uiteinden en haar haar was in krullende bewegingen op haar hoofd getekend.
hij had in het begin normale rassersogen, maar op den duur groeiden zij van elkaar en namen een ongeveer gelijke vorm aan als die van haar; hij had sluik haar ...
rassers spreken onze teksten gewoon in balonnetjes, wolkjes of haakjes, maar hij hield vaak het uiteinde daarvan in de boog van zijn arm, met andere woorden, hij liep graag met zijn tekst onder de arm ... zijn hart en handen waren meestal gevestigd op de vrede tussen de verschillende onderafdelingen van rassers die nogal eens meningsverschillen en uit de klauw lopende vechtpartijen hadden.
onderaan blok 6 staat dat van hen gezegd wordt dat zij in deze strip (lees eventueel boek) belangrijk worden en met die kreet nog op onze lippen stappen we graag over naar blok 7.