De sgarrelbek, een klein knaagdier met grote bek en kleine pootjes die vooral gericht zijn om de bek over de grond voort te duwen is wat voeding betreft gespecialiseerd in het van de grond schrapen van paddestoelen en schimmelende bladeren. Om geen tijd en energie te verliezen heeft de sgarrelbek die over de aarde schuivende bek ontwikkeld en twee tongen die onophoudelijk het voedsel scheiden van ander spul (vers hout, keitjes, enz). De sgarrelbek is halfblind en ook wat gehoor betreft stelt het beestje nauwelijks wat voor, maar qua reukzin zijn er weinig diersoorten beter ontwikkeld.

Het zijn de maagsappen van de sgarrelbek die ervoor zorgen dat de kiemvlakken van de sgedelzwam zich als glycogeen opstuwen in de protosporen, min of meer holle chitinecellen met daarin één eencellig stukje zwamvlok, waardoor de sporen tot rijping komen. De uitscheiding van de sgarrelbek zorgt voor de verspreiding van die sporen. Wat omvang betreft zijn enigszins te vergelijken met de spore-'eieren' van nestzwammen, maar verschillen in de hoeveelheid sporen (zoals elders geschreven bevat een sgedelzwam-sporebol maar één spore).

Consumptie van een jonge sgedelzwam is niet gevaarlijk, de zwam wordt pas giftig na verspreiding van sporen, maar z'hy heeft een vieze smaak en de huid van de eter (de meeste diersoorten, inclusief de mens) scheidt een zeer sterke onwelriekende geur af, die drie tot vier dagen kan aanhouden.
Het spijsverteringsstelsel van de sgarrelbek weet op een of andere manier het ontstaan van de zware lucht volledig te voorkomen.

Aangezien de sgarrelbek alleen in open terrein wil leven verklaart dat voor een groot deel waarom de sgedelzwam niet in afgesloten bosgebied voorkomt.