Soms, als de bomen dicht opeenstaan en het toeval wil dat twee wortelmaten elk een dennegraai als gast aan hun onderstam hebben, dan komt het voor, in tijden van koude, donkerte of schaarste, dat die twee graaien hun eigen wind opvoeren om naar elkaar te kunnen snappen - in de hoop dat die onregelmatige activiteit prooiige aandacht trekt.

Het is niet helemaal duidelijk waarvan de dennegraai leeft, vermoedelijk van insecten, maar bloemen, bessen, bramen en jonge eetbare paddestoelen willen ook weleens in zijn maagdarm verdwijnen.

Het is moeilijk om een dennegraai te vinden, zeker als je niet precies weet waarop te letten, zo volledig lijken ze in hun omgeving op te gaan.

Er zijn natuurlijk wel wat kenmerken te geven waaraan de vindplaats van graaien dient te voldoen: tussen jonge bomen hoef je ze niet te zoeken en diep in dichte bossen komen ze ook niet voor (tenzij bij hoge uitzondering natuurlijk en dan waarschijnlijk alleen als passanten).

Om een graai te kúnnen zien zul je je op de eerste plaats zelf als natuur moeten gedragen: niet spreken, niet snel bewegen, geen felgekleurde kleding dragen (gedekte groene en bruine tinten in loszittende kleren, of volledige naaktheid, al ben je zo blank als oud zongebleekt stro, dat zijn niet-alarmerende verschijningsvormen), lichaamshaar (voorzover aanwezig) dient natúúrlijk gekleurd te zijn, en vooral géén kunstmatige geurstoffen gebruiken, elke lichaamseigen geur (hoe zwaar en penetrant ook) wordt door de graai als acceptabele omgeving gezien - tinkelende of schitterende sieraden (hoezeer die ook door eksters en andere glitterpikkers gewaardeerd worden), horloges (al dan niet tikkend) en andere mechanische en electronische apparaten maken de graai volstrekt onvindbaar (zeg maar onzichtbaar), dus iemand die zegt over een foto of film van een graai te beschikken is te beschouwen als een pertinente leugenaar - zelfs een gestorven graai kan niet op de gevoelige plaat worden vastgelegd.

Naast dennegraaien zijn er wilge- en lindegraaien en er is sprake van coniferegraaien. De graaifamilie (en de dennegraai is geen uitzondering) is kwetsbaar op de twee plaatsen waar zijn lichaamscellen het dichtst op elkaar zitten: de plekken tussen de vleugelaanhechtingen van schouder- en heuppartij.

In voorgaande zin staan drie anatomische incorrecties: de graai heeft geen vleugels, geen schouders en geen heupen, bestaat enkel uit takken en takaanhechtingen (bovendien bevindt, om in de foute analogie te blijven de schouderpartij zich bijna halverwege de rug) - bedoeling was te zeggen dat waar den en graai zich het meest naar elkaar voegen, ter plekke van de waaiertakjes die de graai de den laten omvatten (teneinde de graai in staat te stellen de windbewegingen van de den onvertraagd te volgen), dáár is de graaimassa dermate vast dat zij aangetast kan worden - een graai zou daar door een stel stevige kerels vastgepakt kunnen worden en over de grond versleept als een te grote bos groene takken, naar een boom die gezonder is, of niet juist door een blikseminslag gehalveerd (de ontlading van de flits doodt de graai niet, maar versuft hem dusdanig, dat het lijkt of de levenszin geweken is - het is dán dat verplaatsing toegepast wordt, waardoor de graai ook weer bij positieven komt, omdat een versufte graai uiteindelijk wel sterft, door verhongering).

De graai herinnert zich de kerels die hem van de versuffingsdood redden en verandert iets aan hun genen (is de huidige theorie), waardoor de kinderen die (na de verplaatsing) van die kerels geboren worden ook herkend worden als deel van de redding (eerder geborenen blijven gewone vreemden).

De graai hiernaast liet zich door mij natekenen, omdat een van mijn overgrootvaders hem ooit uit een storm had gered - tijdens het tekenen heb ik wel een dozijn denneappels tegen mijn hoofd gehad, niet van boven, uit de dennen gevallen, maar van opzij, grapjes van de graai.

Soms, in heel droge of juist veel te natte tijden heeft de dennegraai behoefte aan een nieuwe omgeving - hij onthecht zich van 'zijn' den en neemt de kuiertakken, zo ziet dat er tenminste uit: een verzameling afhangende takken gedrapeerd om een stelsel van vier korte pootjes op hoge stelten die zich schuddend en bokkend in een onregelmatig patroon verplaatsen, soms is het patroon zo absurd dat de graai alleen maar rondjes draait op de plek.

Een studie van katri en gadega bewijst vrij sluitend dat dat een zeer bewust ronddraaien is: tijdens het wenden worden windrichting (zowel in de windroos-betekenis als in die van het waaien van de wind), vochtigheidsgraad (van de lucht deze of gene kant op), temperatuurverhoudingen en ondergrondse waterstromen opgemeten en in een inwendige kaart verwerkt, na twee of drie rondjes is het omgevingsbeeld blijkbaar gemaakt, de graai pauzeert kort (meestal iets van twee uur, maar nooit langer dan vier uur) en scholderdeboldert vervolgens zeer doelbewust in een uitgekozen richting, waarin alleen de nabijheid of nadering van onbekende mensen verandering kan brengen, dan valt de beweging stil "kijk, daar staat een kleine boshut" of de graai zakt (zelfs) volledig in elkaar "hé, iemand heeft daar een hoop verse takken neergegooid, waar zou dat voor nodig zijn" - zijn de mensen weer uit de buurt, dan wordt de reis voortgebonkt.

Soms blijkt de interne kaart niet correct, na een pauze en cirkelstappen worden de nodige aan­passingen gemaakt en kan de graai weer verder. Af en toe blijkt een ingecalculeerde vochtconcentratie een (te) brede stroom of een lange plas, dan zet de "boshut" zich vast op de oever in afwachting van hulp - en die komt altijd.
Binnen enkele dagen komen er (daartoe aangezet door een onberedeneerde aandrang) voor de graai bekende mensen langs. Als ze bij de graai stil blijven staan, tilt die behoedzaam een van z'n stelten op in de gewenste richting. De mensen schillen een appel of pellen een andere vrucht, en leggen die in partjes bij de graai aan de zijde die aan het wijzen te oordelen blijkbaar vóór is. Vervolgens gaan ze weg (om de waar­schijnlijk uitgeputte graai rustig te laten eten en eventueel materiaal op te halen, een boot bijvoorbeeld) om enkele uren later terug te komen om de graai over te zetten.


Hoe zie je verder of een den gezelschap heeft van een graai: als ie je niet heeft horen aankomen als vermijdbaar wezen (en zich volledig gestrekt tegen de den heeft aangevlijd) dan ontdek je mogelijkerwijs een plek op ongeveer twee meter hoogte waar de dennestam een verdikking lijkt te hebben; daarnaast lijkt het wellicht of er aan de onderzijde van de den meer en groenere takken bevinden dan bij vergelijkbare dennen in de omgeving; lijkt het er verder ook op dat er twee (of drie) lage takken geknakt op de grond staan (of hangen), dan is het zeer goed mogelijk dat je op een dennegraai gestuit bent (aangezien de dennegraai tweebenig is, moet je een eventueel derde lage tak beschouwen als een camouflage middel of een grapje van de graai - om je op het verkeerde been te zetten, juist).

Ga in zo'n geval in de buurt rustig op de grond zitten en gooi af en toe zachtjes een denneappel of stukje dode tak of afgevallen schors naar de wuivende takken op 1,5 m hoogte - als er na verloop van tijd, op een moment dat je net met je ogen knippert een mastappel terugkomt, dan kun je er zeker van zijn: daar voor je staat een graai. Tijd om een appel te schillen. Gooi eerst wat schillen naar de graai, dan kan die ruiken dat er lekkernijen op komst zijn. Daarna kun je wat partjes (verdeel de appel in zes of twaalf partjes, maar niet in vier of acht) naar de graai gooien, maar nooit meer dan de helft van de appel. Als jij nu niets doet, doet de graai ook niets, begin jij te eten van jouw helft van de appel, dan zie je dat langzamerhand ook wat van de partjes op de grond verdwijnen, smakelijk eten doe je namelijk samen vindt de graai (je ziet dat niet letterlijk, dat verdwijnen, alleen de hoeveelheid partjes is af en toe ineens duidelijk minder). Als de appel op is aan beide kanten, is het voor jou tijd om op te stappen, nagenieten (en spijsverteren) doet de graai het liefst alleen.

Als je rustig opstaat en wegwandelt krijg je waarschijnlijk vlak op elkaar twee denneappels tegen je rug, de afscheidsgroet van de graai die tevens betekent dat je gerust terug kunt komen, "tot nog eens", het liefst weer met zo'n lekker feestmaal, maar zonder dat ben je ook welkom.