Een studie van katri en gadega bewijst vrij sluitend dat dat een zeer bewust ronddraaien is: tijdens het wenden worden windrichting (zowel in de windroos-betekenis als in die van het waaien van de wind), vochtigheidsgraad (van de lucht deze of gene kant op), temperatuurverhoudingen en ondergrondse waterstromen opgemeten en in een inwendige kaart verwerkt, na twee of drie rondjes is het omgevingsbeeld blijkbaar gemaakt, de graai pauzeert kort (meestal iets van twee uur, maar nooit langer dan vier uur) en scholderdeboldert vervolgens zeer doelbewust in een uitgekozen richting, waarin alleen de nabijheid of nadering van onbekende mensen verandering kan brengen, dan valt de beweging stil "kijk, daar staat een kleine boshut" of de graai zakt (zelfs) volledig in elkaar "hé, iemand heeft daar een hoop verse takken neergegooid, waar zou dat voor nodig zijn" - zijn de mensen weer uit de buurt, dan wordt de reis voortgebonkt.
Soms blijkt de interne kaart niet correct, na een pauze en cirkelstappen worden de nodige aanpassingen gemaakt en kan de graai weer verder. Af en toe blijkt een ingecalculeerde vochtconcentratie een (te) brede stroom of een lange plas, dan zet de "boshut" zich vast op de oever in afwachting van hulp - en die komt altijd.
Binnen enkele dagen komen er (daartoe aangezet door een onberedeneerde aandrang) voor de graai bekende mensen langs. Als ze bij de graai stil blijven staan, tilt die behoedzaam een van z'n stelten op in de gewenste richting. De mensen schillen een appel of pellen een andere vrucht, en leggen die in partjes bij de graai aan de zijde die aan het wijzen te oordelen blijkbaar vóór is. Vervolgens gaan ze weg (om de waarschijnlijk uitgeputte graai rustig te laten eten en eventueel materiaal op te halen, een boot bijvoorbeeld) om enkele uren later terug te komen om de graai over te zetten.